ECLI:NL:TGZRAMS:2013:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/375

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:24
Datum uitspraak: 13-08-2013
Datum publicatie: 13-08-2013
Zaaknummer(s): 2012/375
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in namens zijn overleden echtgenote, hierna patiënte genoemd. Klager verwijt de psychiater op onzorgvuldige wijze en grensoverschrijdend te hebben gehandeld tijdens een consultatie in het kader van een voorgenomen euthanasie bij patiënte. Tevens verwijt klager de psychiater dat hij een dubbele declaratie voor het betreffende consult heeft verricht. Waarschuwing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 mei 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

Psychiater,

wonende en werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen, voor zover vermelding daarvan hier van belang, van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het aanvullend klaagschrift

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 18 juni 2013 behandeld. Klager en verweerder waren daarbij aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. E. Pans en verweerder door mr. E. Zijtveld.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1 Klager is gehuwd geweest met mevrouw D. D, die hierna zal worden aangeduid als de patiënte, is op 10 september 2011 overleden.

2.2 De patiënte heeft in 2011 bij haar huisarts een verzoek tot euthanasie ingediend. Haar huisarts heeft de patiënte vervolgens naar verweerder verwezen. In zijn verwijsbrief heeft de huisarts vermeld (voor zover hier relevant): “Graag uw beoordeling en advies in het kader van de vereisten van een euthanasie procedure”.

2.3 Naar aanleiding van de verwijzing heeft op 5 september 2011 een consult plaatsgevonden, waarbij verweerder de euthanasiewens van de patiënte met haar heeft besproken. Klager was hierbij aanwezig.

2.4 Omtrent het verloop van het gesprek lopen de lezingen van partijen, zoals hierna zal blijken, uiteen, maar als vaststaand kan worden aangenomen dat klager tegenover de patiënte heeft verklaard dat op basis van het door hem te geven oordeel inwilliging van haar euthanasiewens niet mogelijk zou zijn. Tevens heeft verweerder aangegeven dat het mogelijk was een andere (tweede) psychiater te raadplegen.

2.5 In de dagen na het consult heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met de patiënte en haar voorgesteld een tweede psychiater in te schakelen. Verder heeft de verweerder telefonisch contact gehad met de huisarts van de patiënte.

2.6 De patiënte heeft op 7 september 2011 een gesprek gehad met haar huisarts.

2.7 De patiënte heeft in de nacht van 9 op 10 september door middel van suïcide een einde aan haar leven gemaakt.

2.8 Op 1 oktober 2011 heeft klager aan de huisarts van patiënte schriftelijk verslag gedaan van het consult op 5 september 2011. De feitelijke inhoud van dit verslag bevat de volgende tekst

“Voornoemde patiënt bezocht mijn spreekuur vanwege haar wens tot hulp bij zelfdoding ivm niet langer te verdragen pijnklachten in de linkerschouder en haar hoofd. Dit wordt bevestigd door echtgenote die bij het gesprek aanwezig is. Na zoveel jaren lijden in psychiatrie, zo vertelt zij, wil zij niet zo verder leven. Bovendien heeft zij al voldoende pillen gespaard om desnoods zelf een einde aan haar leven te kunnen maken. In dit gesprek vertelt zij voorts niet meer te willen ingaan op de psychiatrische voorgeschiedenis en de behandelingen totnu toe.

Ook vertelt zij niks te voelen voor een eventuele tweede psychiater, nodig in dit proces eventueel.

Uit onderzoek en voorgeschiedenis blijkt dat er sprake is van en wsch lang bestaande depressieve stoornis met psychotische kenmerken (zie uitgebreide schrijven van E-zorglijn stemmingsstoornissen dd 19 mei 2011).

Bij dit psychiatrisch onderzoek worden geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor het bestaan een psychotische depressie / het bewustzijn lijkt helder en cognitieve functies ongestoord. Zij maakt op onderzoeker een vastberaden indruk.

Ook lijkt zij wilsbekwaam (alhoewel onderzoeker gezien de terughoudendheid in informatie bij pate) het moeilijk in dit eerste gesprek een goede indruk te krijgen.

Diagnose conform de DSM IV-R

As I: uitgesteld

As II: uitgesteld

As III:

As IV:

As V: Gaf 60

Op mijn verzoek een tweede psychiater- scen arts in te schakelen om onderzoekers onzekerheid in die verzoek beter te kunnen exploreren, reageert pate met stellige afwijzing.

Ook in een tweede, later gevoerd telefonisch gesprek, wijst zij dit ten stelligste af.

(ondergetekende heeft in dit verband telefonische consultatie gevoerd met coll F, psychiater en expert in deze materie)

Korte tijd later verneemt ondergetekende dat pat zich thuis van het leven heeft beroofd.

Samenvattend betreft het een eenmalig consult in het kader van een verzoek tot hulp bij zelfdoding ivm ondraaglijk geacht psychisch lijden waarin verzoek om tweede psychiater-scen arts in te schakelen (gezien de twijfel bij ondergetekende) door betrokkene wordt afgewezen.

Hierop heb ik haar terugverwezen naar de eigen huisarts na hem telefonisch te hebben ingelicht.”

3. Het standpunt van klager en de klacht.

Klager maakt verweerder het verwijt – zakelijk samengevat – dat hij tijdens het consult van 5 september 2011 onzorgvuldig en grensoverschrijdend jegens de patiënte en hem heeft gehandeld. Dit betreft met name de wijze waarop verweerder heeft meegedeeld dat de huisarts, gezien de door hem af te leggen verklaring, niet tot uitvoering van het euthanasieverzoek zou kunnen overgaan, alsook de wijze waarop hij met de patiënte heeft gesproken over de mogelijkheden van suïcide en de wijze waarop dat ten uitvoer gelegd zou kunnen worden. Ook is verweerder tekortgeschoten in zijn verslaglegging van het consult, aldus klager.

4.Het standpunt van verweerder.

Verweerder betwist dat hij zich tijdens het consult onzorgvuldig en grensoverschrijdend heeft gedragen. Hij heeft de patiënte meegedeeld dat hij geen reden zag om haar verzoek in te willigen en dat het daarom haar huisarts op dat moment niet vrij stond tot uitvoering van euthanasie over te gaan. Daarbij heeft hij aangegeven behulpzaam te willen zijn bij het vinden van een tweede psychiater. Dit heeft hij ook de volgende dag telefonisch aan de huisarts van de patiënte bericht. Dat het schriftelijk verslag pas enige tijd later is opgesteld doet geen afbreuk aan de zorgvuldigheid van zijn handelen, aldus verweerder.

5. De overwegingen van het college.

5.1 Het college stelt vast dat beide partijen een verschillende weergave geven van het consult op 5 september 2011. Volgens klager heeft verweerder meegedeeld dat hij van oordeel was dat er geen sprake was van zodanig lijdensdruk dat haar euthanasieverzoek zou kunnen worden ingewilligd. Nadat de patiënte hierop had meegedeeld dat haar huisarts daartoe wel bereid was zou verweerder hebben gezegd dat de zeggenschap daarover in zijn handen was komen te liggen en dat hij de huisarts en de Inspectie van de Gezondheidszorg over zijn beslissing zou inlichten. Verder zou hij de patiënte hebben gevraagd naar haar voornemen suïcide te plegen en haar daarbij hebben geadviseerd met betrekking tot de te gebruiken middelen. Een en ander werd op zeer confronterende wijze gecommuniceerd, aldus klager.

5.2 Volgens verweerder heeft hij slechts gezegd dat hij niet tot het oordeel kwam dat het euthanasieverzoek van de patiënte kon worden ingewilligd, en daarbij gewezen op de mogelijkheid van het inschakelen van een tweede psychiater. De patiënte gaf aan daaraan geen behoefte te hebben, aldus verweerder. Ook heeft hij doorgevraagd over de plannen van de patiënte om over te gaan tot suïcide, met het doel te voorkomen dat zij een poging zou doen die niet tot het door patiënte gewenste resultaat zou leiden. Dat een en ander op confronterende dan wel intimiderende wijze is gecommuniceerd betwist verweerder.

5.3 Het college acht aannemelijk dat verweerder zich op een onzorgvuldige wijze jegens de patiënte en klager heeft gedragen. Redengevend hiervoor is dat het door klager weergegeven relaas overeenkomt met hetgeen de patiënte kort na het consult heeft verklaard tegenover een journaliste en tegenover haar zus. Ook is de weergave van klager congruent met hetgeen hij kort na de suïcide van de patiënte, in verband met verdenking van hulp bij zelfdoding, jegens de politie heeft verklaard.

5.4 Daar komt bij dat verweerder zelf ook heeft toegeven dat hij gekozen heeft voor een confronterende wijze van vraagstelling ter zake haar voorgenomen suïcide. Klager heeft een vrij woordelijke weergave van uitlatingen van verweerder gegeven (“om het zeker te weten kunt u ook nog een plastic zak om uw hoofd binden”), welke door hem niet is ontkend. Dit brengt het college tot het oordeel dat de handelwijze van verweerder gedurende het consult niet heeft voldaan aan de daaraan te stellen criteria.

5.5 Verder stelt het college vast dat uit de onder 2.8 weergegeven rapportage van het consult niet blijkt dat verweerder tijdens het gesprek een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd. Onduidelijk is op welke wijze verweerder tot zijn bevindingen is gekomen. Ook is zijn conclusie inzake de wilsbekwaamheid niet nader onderbouwd.

5.6 Voorts acht het college het verwijtbaar dat verweerder bijna vier weken heeft gewacht met het opstellen en verzenden van een schriftelijk verslag ten behoeve van de huisarts van de patiënte. Gezien de aard van het verzoek en de daaromtrent te betrachten zorgvuldigheid had verweerder, ook al had hij reeds telefonisch contact gehad met de huisarts, hiermee niet zo lang mogen wachten maar op korte termijn dienen te zorgen voor een volledige schriftelijke verslaglegging.

5.7 Het voorgaande klemt temeer nu verweerder heeft verklaard dat hij aan het einde van het consult vermoedde dat de patiënte over zou gaan tot suïcide. Verweerder heeft verklaard dat hij een gedwongen opname niet geïndiceerd achtte, maar kennelijk heeft hij het ook niet nodig gevonden de huisarts van patiënte hierover te benaderen, noch enige andere maatregel getroffen.

5.8 Het college is voorts van oordeel dat verweerder buiten zijn bevoegdheden is getreden door in de dagen na het consult uit eigener beweging contact met de patiënte op te nemen met het voorstel een tweede psychiater te raadplegen.

5.9 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens de patiënte en verweerder had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

5.10 Voorts zal om redenen aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing zodra zij onherroepelijk is, op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendge-maakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 18 juni 2013 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

T. van der Veer, J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens en dr. K.M.A.J. Tytgat , leden-arts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. J. W. Rouwendal als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 13 augustus 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

Wegens afwezigheid van de voorzitter wordt deze uitspraak ondertekend door

w.g. C.E. Polak, lid-jurist

w.g. J. W. Rouwendal, secretaris