ECLI:NL:TGZRAMS:2013:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/298

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:2
Datum uitspraak: 16-04-2013
Datum publicatie: 16-04-2013
Zaaknummer(s): 2012/298
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de huisarts dat zij als huisarts van zijn ex-partner en zijn minderjarige dochter een verklaring aan de Raad voor de Kinderbescherming over hem heeft afgegeven zonder hem zelf op enig moment te hebben gesproken. In de verklaring heeft de huisarts onder andere gesteld dat zij een omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige dochter achtte. De huisarts heeft erkend dat zij geen informatie over klager had mogen verstrekken zonder hem te raadplegen en zich niet had mogen uitlaten over de omgangsregeling. Waarschuwing  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 juli 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde mr. J.G. Burgers, advocaat te Alkmaar,

tegen

C,

huisarts,

 wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. A.C.I.J. Hiddinga verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

het klaagschrift;

de brief van (de gemachtigde van) verweerster, binnengekomen op 7 september 2012;

de brief van (de gemachtigde van) klager, binnengekomen op 1 oktober 2012;

het verweerschrift met de bijlagen;

de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord

De klacht is ter openbare terechtzitting van 19 februari 2013 behandeld.

De gemachtigde van klager was aanwezig en verweerster met mr. J.C.C. Leemans, kantoorgenoot van mr. Hiddinga.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager is de ex-partner van K. Zij hebben een dochter F , geboren op 3 juli 2008. K en F zijn patiënten van verweerster. Klager is nooit patiënt van verweerster geweest.

2.2. In het kader van een juridische procedure over de omgang tussen klager en F is verweerster telefonisch benaderd door de Raad voor de Kinderbescherming. Naar aanleiding van wat verweerster in dat gesprek heeft gezegd heeft de Raad voor de Kinderbescherming een verklaring opgesteld en deze verklaring voor akkoord naar verweerster gezonden. De vervolgens door verweerster voor akkoord ondertekende verklaring, die in het rapport voor de Raad voor de Kinderbescherming is verwerkt, luidt als volgt:

‘Het gezin is al lange tijd bekend bij de huisarts. Er zijn op dit moment geen medische zorgen omtrent Layla, ze ontwikkelt zich conform haar leeftijd.

C  heeft moeder indertijd naar de GGZ verwezen in verband met posttraumatische problemen en medicatie.

C  is via moeder op de hoogte van het omgangsverzoek van vader. Ze weet dat moeder daar veel moeite mee heeft. C  had vader in de tijd dat hij nog bij moeder woonde ook als patiënt, maar heeft hem sinds hij bij moeder weg is, niet meer gezien of gesproken.

C  weet dat vader heel veel problemen heeft gemaakt waar drugs aan ten grondslag lagen. Hij was er niet voor moeder op belangrijke momenten, zoals bij de geboorte van F. De zorgen rond het gedrag van vader hebben moeder alleen maar negatieve energie opgeleverd. Zolang vader zijn drugs- en/of alcoholgebruik niet stabiel onder controle heeft en hij daardoor schade in het gezin van moeder kan blijven aanrichten kan er geen sprake zijn van vertrouwen bij moeder. Onder deze condities acht C een omgangsregeling niet in het belang van F.’

2.3. Op 26 november 2012 heeft verweerster voornoemde verklaring ingetrokken.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door voornoemde verklaring voor akkoord te ondertekenen en aan de Raad voor de Kinderbescherming te versturen. Verweerster, die nooit de huisarts van klager is geweest en alleen is afgegaan op informatie van zijn ex-partner, heeft met de afgelegde verklaring -zonder dat zij daarvoor toestemming had- informatie over klager aan derden verschaft. Het gaat klager met name om de laatste alinea van de verklaring. Verweerster heeft daarmee de privacy van klager geschonden en in strijd met haar beroepsgeheim gehandeld, aldus klager.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen gedeeltelijk bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Vaststaat dat verweerster met de aan de Raad voor de Kinderbescherming afgegeven verklaring, zonder dat klager daarvan op de hoogte was, informatie over klager aan een derde heeft verschaft. Volgens verweerster heeft zij dat uit bezorgdheid voor haar patiënten (de ex-partner van klager en F) gedaan. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op informatie verkregen van diverse gespecialiseerde behandelaars van de ex-partner. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij nog steeds achter de intentie van de verklaring staat maar dat zij zich ervan bewust is dat zij met de bewoordingen van de verklaring in strijd met de KNMG-richtlijn (Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens, KNMG, januari 2010) heeft gehandeld. Volgens verweerster heeft zij in dit verband teveel op de deskundigheid van de Raad voor de Kinderbescherming vertrouwd.

Naar het oordeel van het college gaat het hier om een geneeskundige verklaring die een waardeoordeel inhoudt - in dit geval bovendien ten nadele van een derde, niet zijnde de eigen patiënt -  en die een ander doel dient dan de behandeling van een patiënt. Een dergelijke geneeskundige verklaring dient objectief en deskundig te gebeuren. Een behandelend arts wordt niet geacht objectief te zijn ten opzichte van zijn eigen patiënt en een behandelend arts beschikt meestal ook niet over de specifieke deskundigheid die nodig is voor het geven van een waardeoordeel. In de KNMG-richtlijn wordt het behandelend artsen dan ook ontraden geneeskundige verklaringen af te geven ten behoeve van eigen patiënten.

Verweerster heeft bij het afgeven van de verklaring het belang van de ex-partner van klager en F zwaarder laten wegen dan haar geheimhoudingsplicht en de persoonlijke levenssfeer van klager. Het college acht dit in het licht van verweersters bezorgdheid voor de ex-partner van klager en F weliswaar voorstelbaar, maar onjuist en in strijd met de KNMG-richtlijn. Verweerster had zich bij het verschaffen van informatie dienen te beperken tot feitelijke informatie uit haar dossier.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg had behoren te betrachten.

Wat betreft de op te leggen maatregel wordt het volgende overwogen. Verweerster heeft er blijk van gegeven dat zij inziet dat zij tuchtrechtelijk niet juist heeft gehandeld, ook al had zij met de door haar ondertekende verklaring alle goede bedoelingen ten aanzien van het welzijn van de ex-partner van klager en F. Bovendien heeft verweerster de verklaring op 26 november 2012 ingetrokken. De oplegging van de maatregel waarschuwing is daarom passend.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.

Aldus gewezen op 19 februari 2013 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

dr. W. Boogerd, R. Vogelenzang, J.I. van der Spoel, leden-arts,

mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. B.P.W. Busch, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 april 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. B.P.W. Busch, secretaris