ECLI:NL:TGZRAMS:2013:15 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/285
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:15 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-07-2013 |
Datum publicatie: | 23-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012/285 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de arts dat hij onzorgvuldig is geweest bij de behandeling van patiënte. De arts heeft de klachten van patiënte niet serieus genomen. Hierdoor is te laat gestart met de behandeling van de aanwezige infectie die heeft geleid tot een sepsis, waaraan patiënte is overleden. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 juli 2012 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
arts,
wonende te D,
werkzaam te E,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 28 mei 2013 behandeld, tezamen met de klacht tegen de verpleegkundige (zaaknummer 12/310Vp) op de voet van artikel 57 lid 2 Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG).
Klaagster was vergezeld van haar man F. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1 Klaagster is de moeder van G, geboren 20 mei 2012 en overleden op 29 mei 2012. Klaagster heeft in maart 2012 de diagnose gesteld gekregen van lymfeklierkanker; zij was toen 24 weken zwanger. In verband met de chemotherapie was de planning om de baby rond de 35 weken geboren te laten worden. Klaagster werd echter al met 32 weken opgenomen in het ziekenhuis met een hoge vliesscheur en vruchtwaterverlies. Op 20 mei 2012 is G geboren (32 weken en 3 dagen) in het ziekenhuis te E (H). Zij is op 21 mei 2012 overgeplaatst naar het I, afdeling Neonatologie te D, tot en met de avond van 26 mei 2012. Daarna is G geplaatst op de couveuse-afdeling van H.
2.2 Verweerder is sinds 1 februari 2012 werkzaam als arts-assistent kindergeneeskunde (niet in opleiding) in de H. Op zondag 27 mei is hij om 17 uur begonnen met zijn avond/nachtdienst. G werd bij de patiëntenoverdracht aan hem overgedragen als een stabiele prematuur van (postconceptionele leeftijd) 33 2/7 week met een gewicht van 2030 gram.
2.3 In de nacht van 28 mei 2012 omstreeks 04.30 uur is verweerder door de dienstdoende verpleegkundige gebeld over G, omdat zij zich zorgen maakte: bij auscultatie van de longen had zij een links-rechtsverschil bemerkt en G had een temperatuur van 37,7° C.
Verweerder is direct naar de afdeling gegaan en heeft G persoonlijk uitvoerig onderzocht. Hij kon bij lichamelijk onderzoek het links-rechtsverschil niet objectiveren, hij zag geen verhoogde ademarbeid. G was op dat moment alert. Verweerder vond op dat moment geen aanwijzingen voor een infectie of sepsis. Verweerder heeft in overleg met de verpleegkundige gekozen voor een afwachtend beleid, met de nadrukkelijke afspraak om G een uur later weer te temperaturen. Verweerder zou G voor het einde van zijn dienst nogmaals beoordelen.
2.4 Omstreeks 06.30 uur heeft verweerder telefonisch overleg gehad met zijn supervisor J. Zijn supervisor kon zich vinden in zijn beleid.
2.5 Omstreeks 07.00 uur heeft verweerder G opnieuw beoordeeld. Bij lichamelijk onderzoek vond hij een bleke huid en koele voetjes. De overige bevindingen bij lichamelijk onderzoek waren overeenkomstig de bevindingen in de nacht.
2.6 Op het moment van overdracht aan de dagdienst omstreeks 09.00 uur kreeg verweerder van de dienstdoende arts-assistent te horen dat de verpleegkundige van de dagdienst even na 08.30 uur had gebeld (naar de dienstdoende arts-assistent van de dagdienst) omdat de capillary refill bij G vertraagd was. De arts-assistent van de dagdienst had dit ook zelf geconstateerd. Verweerder is toen direct met de arts-assistent van de dagdienst naar de couveuseafdeling gegaan om G te beoordelen. Op het moment dat hij G zag, zag zij grauw. De arts-assistent van de dagdienst heeft toen direct de dienstdoende kinderarts K gebeld. Toen zij arriveerde is direct na bloedafname gestart met antibiotica en intravasculaire vulling onder verdenking van een sepsis. De kinderarts heeft toen de behandeling overgenomen. Verweerder is daarna niet meer betrokken geweest bij de behandeling van G.
2.7 G is op 29 mei 2013 overleden. Uit de obductie is gebleken dat zij is overleden als gevolg van een E. coli sepsis en circulatoire shock.
2.8 Met de ouders van G zijn twee nagesprekken gevoerd (op 27 juni en op 26 juli 2012), waarbij verweerder niet was betrokken.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt verweerder dat hij nalatig is geweest en niet snel genoeg heeft gehandeld, waardoor G is overleden. Als er eerder en alerter was gereageerd, dan had G een betere kans gehad.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Ter zitting is uitvoerig aandacht besteed aan de dossiervorming, die vragen opriep met betrekking tot de data van handelen en de door verweerder geschreven aanvulling. De decursus betreffende 26 mei en 27 mei 2012 voor de dagdienst roept geen vragen op en overigens is verweerder pas vanaf 27 mei 2012 vanaf 17 uur bij de verzorging van G betrokken geraakt. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de datumvermelding 26 mei 2012 gelezen moet worden als 28 mei 2012: op die datum hebben de arts-assistent van de dagdienst en de kinderarts hun bevindingen opgeschreven. De bevindingen van verweerder heeft hij op een apart vel in de decursus genoteerd op 29 mei 2012; hij heeft toen zijn bevindingen van de nacht van 27-28 mei 2012 genoteerd. Verweerder verklaarde ter zitting dat hij die nacht het dossier niet kon vinden en dat hij verder door drukte die nacht en die ochtend geen tijd heeft gehad om het dossier bij te werken. De vermelding van de data op 29 mei 2012 zijn niet geheel adequaat (er staat 27/5 terwijl het de nacht van 28/5 betrof), maar voor het overige zijn de bevindingen van de medische onderzoeken en handelingen goed te volgen. In zoverre heeft het college geen opmerkingen bij de inhoud van het medisch dossier en is er geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard dat hij voortaan direct zijn aantekeningen zal maken, ook al is het dossier (even) niet voorhanden; er zijn aparte vellen papier waarop hij dan zijn aantekeningen kan maken.
5.2 Dan komt het college toe aan de medisch-inhoudelijke vraag of verweerder nalatig heeft gehandeld in de nacht van 27-28 mei 2012. Omstreeks 04.30 uur is verweerder door de dienstdoende verpleegkundige gebeld: zij had tijdens de verzorging bij auscultatie van de longen een links-rechtsverschil bemerkt en een temperatuur van 37,7° C gemeten. Verweerder is toen direct naar de couveuse-afdeling gegaan en heeft G uitgebreid onderzocht. In het dossier staat vermeld “kind uit couveuse gehaald voor beoordeling”. Op een vraag van het college hierover heeft verweerder uitgelegd dat hij de zijkant van de couveuse heeft opengeklapt en G uit de couveuse heeft geschoven, zodat hij haar beter kon onderzoeken. Hij hoorde normaal ademgeruis en heeft het links-rechtsverschil niet kunnen objectiveren. Hij zag geen verhoogde ademarbeid (geen intrekkingen, geen neusvleugelen) de hartfrequentie was 130/min, er was sprake van normale harttonen, capillary refill van minder dan twee seconden en milde icterus. Concluderend vond verweerder op dat moment geen aanwijzingen voor een infectie of sepsis. In overleg met de verpleegkundige heeft verweerder gekozen voor een expectatief beleid (geen antibiotica) en de verpleegkundige geïnstrueerd G na een uur weer te temperaturen. Verweerder zou voor de afloop van zijn dienst G opnieuw beoordelen. Verweerder is daarna weggeroepen voor een spoedsectio. Omstreeks 06.30 uur heeft verweerder met zijn supervisor, J, zijn bevindingen gedeeld en omstreeks 07.00 uur G weer onderzocht. Verweerder constateerde een bleke huid en koele voetjes. Haar temperatuur was 37,3° C. Voor het overige waren zijn bevindingen vergelijkbaar met het onderzoek van 04.30 uur.
5.3 Het college is van oordeel dat verweerder de beide onderzoeken bij G, naar de regelen der der kunst heeft gedaan. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat hij zelf de ademhaling van G heeft geteld en uitkwam op de (geregistreerde) 40 per minuut. Er waren zowel om 04.30 uur als om 07.00 uur geen objectieve aanwijzingen dat G een infectie of sepsis aan het ontwikkelen was. Daarom is het verdedigbaar dat verweerder G geen antibioticum heeft voorgeschreven. Het zou voor de volledigheid van het dossier beter zijn geweest als verweerder zijn conclusie na onderzoek (geen infectie) ook had opgeschreven, maar deze omissie is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De door klaagster aangehaalde woorden van een (kinder)arts uit het I, dat als G die nacht al wel antibiotica toegediend had gekregen, de afloop (het overlijden van G als gevolg van sepsis) mogelijk ánders was geweest, moge misschien juist zijn, maar dat kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Op de tijdstippen van onderzoek was er immers geen objectieve aanleiding om met antibiotica te starten. Toen bij controle door de dagdienst omstreeks 08.30-09.00 uur wel (duidelijk) bleek dat zich bij G een infectie of sepsis aan het ontwikkelen was, is daarna onmiddellijk gestart met antibiotica. Dat G desondanks is overleden aan de zich kennelijk snel ontwikkelende sepsis, hetgeen uiteraard dramatisch is voor de ouders, kan niet aan het handelen of nalaten van verweerder worden verweten.
5.4 Ten overvloede vermeldt het college nog het volgende. Er zijn met de ouders twee nabesprekingen geweest. Verweerder is hierbij door (de kinderartsen van) het ziekenhuis, op aanraden van het ziekenhuis, niet betrokken geweest. Dat valt te betreuren. Verweerder had immers die nacht dienst gehad en was nauw betrokken geweest bij de verzorging van G. Het is niet alleen voor de ouders, maar ook voor verweerder onbevredigend dat zij niet met elkaar in gesprek hebben kunnen gaan over het verloop van de gebeurtenissen die nacht. Pas op deze zitting hebben de ouders en verweerder voor het eerst met elkaar kennis gemaakt, hetgeen overigens door alle betrokkenen als waardevol werd ervaren. Het college spreekt de wens uit, dat het ziekenhuis in dit soort (dramatisch verlopen) zaken een andere keus zal maken en de betrokken artsen en/of verpleegkundigen bij een nabespreking zal willen betrekken.
5.5 Al met al is de conclusie dat de klacht ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 28 mei 2013 door:
mr. R.A. Dozy, voorzitter,
dr. A.J. Goverde en K. Haasnoot leden-arts,
mr. L. Oostinga, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 juli 2013 door de (fungerend) voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. R.A. Dozy, voorzitter
w.g. L. Oostinga, secretaris