ECLI:NL:TGZRAMS:2013:11 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/357

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:11
Datum uitspraak: 16-07-2013
Datum publicatie: 16-07-2013
Zaaknummer(s): 2011/357
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de arts dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld ten opzichte van de patiënt. De arts heeft tijdens een crisisbeoordeling op het politiebureau ten onrechte geoordeeld dat een gedwongen opname niet kon worden bewerkstelligd, omdat niet aan de vereisten van de wet BOPZ werd voldaan. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 augustus 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

arts,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting gezamenlijk, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken met de nummers 11/350 en 11/354.

Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. Leemans, voornoemd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is de moeder (en gemachtigde) van de heer E, geboren januari 1989, hierna te noemen patiënt.

2.2 Patiënt lijdt aan een psychotische stoornis. Tevens is vastgesteld dat hij aan aandachtsstoornis met hyperactiviteit lijdt. Sinds 2006 is hij onder behandeling van F.

2.3 Verweerster is als arts werkzaam bij F.

2.4 Op 17 januari 2011 heeft patiënt tegen een auto geschopt. Naar aanleiding daarvan is hij door de politie aangehouden. Op verzoek van de wachtcommandant heeft verweerster vervolgens samen met G, een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, patiënt op het politiebureau in B bezocht. Na patiënt te hebben gesproken, heeft verweerster patiënt aan de zorg van de politie overgelaten.

In het dossier van patiënt is naar aanleiding hiervan, voor zover hier van belang, de volgende aantekening gemaakt:

“- Consultaanvraag Wachtcommandant belt op, vraag om een beoordeling. Pat heeft tegen een voertuig geschopt, er is aangifte gedaan door een passant, is toen in verward toestandsbeeld meegenomen, moeder belde al eerder op, heeft 112 gebeld omdat hij agressief reageerde

(…)

- Bevindingen We zien pat op het H

Pat wordt strafrechtelijk nog beoordeeld en moet tot morgenochtend op het bureau blijven

A/ ik denk dat ik gemanipuleerd wordt door mediums, ze veranderen alles en ik heb er geen controle over, ik heb geen last van stemmen en zie ook niet dingen die er niet zijn waardoor ik dan angstig zou worden. Ik ben in de nacht naar buiten gegaan om even afleiding te zoeken en de spanningen van mij af te laten glijden, vervolgens werd ik agressief. Ik heb geen drugs gebruikt, wel in de avond whiskey gedronken (cola whiskey ongeveer 5 glazen). Ik voel mij thuis niet veilig, sinds een aantal dagen ben ik weer bij mijn ouders

verhaal moeder; ik voel mij niet serieus genomen door de F, is twee weken niet naar de dagbehandeling gegaan, wij wisten van niets. Hij hoort toch niet op het politiebureau, hij is toch geen crimineel.

P/O

21 jarige man zit op het politiebureau, doet zijn verhaal, er is spraken van betrekkingsideeën, ontkent last te hebben van visuele of akoustische hallucinaties. Lacht soms wat oninvoelbaar. Oriëntatie intact. Bewustzijn is helder. Geen suïcidale plannen/indiaties

Beleid; overleg met achterwacht zyprexa 10, weigert dit, morgen actief beleid, moeder wil graag op de hoogte gehouden worden.

2.5 Op 18 februari 2011 heeft patiënt schade veroorzaakt aan zijn woning. In verband hiermee is patiënt opgenomen in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC).

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster nalatig en onzorgvuldig heeft gehandeld door op 17 januari 2011 geen last tot inbewaringstelling (IBS) of een rechterlijke machtiging (RM) voor patiënt aan te vragen, ondanks dat er sprake was van gevaar.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Klaagster stelt dat verweerder nalatig heeft gehandeld door op 17 januari 2011 voor patiënt geen IBS of RM aan te vragen. Het college gaat er bij de beoordeling vanuit dat klaagster bedoelt dat verweerder op 17 januari 2011 ten onrechte geen geneeskundige verklaring heeft afgegeven met het oog op het verkrijgen van een last tot inbewaringstelling (IBS) van patiënt, als bedoeld in artikel 20 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). De bevoegdheid tot het gelasten van een IBS berust op grond van die wet bij de burgemeester, die zijn beslissing mede baseert op een door een arts verstrekte schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de situatie als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Wet BOPZ zich voordoet, zijnde, kort gezegd, dat de patiënt een acuut gevaar voor zichzelf of zijn omgeving vormt en dat het gevaar niet is af te wenden door tussenkomst van personen of instellingen buiten het psychiatrisch ziekenhuis. Verweerster heeft opgemerkt dat zij met een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige op 17 januari 2011 in het bureau van politie een gefrustreerde man zag, die alcohol had ingenomen, en zeer goed wist waarom hij in de cel zat. Hij had geen hulpvraag en er was op dat moment geen sprake van een psychiatrisch toestandsbeeld. Patiënt wilde geen medicatie. Na overleg met de achterwacht is het verdere beleid overgedragen aan de ambulante behandelaar, die zijn taak op maandag zou oppakken met dagbehandeling, waar patiënt al drie weken niet was verschenen. Klaagster was daarvan op de hoogte.

5.3 Het college heeft mede gelet op dit verweer onvoldoende aanwijzingen dat op

17 januari 2011 van een dergelijke acuut gevaar sprake was. Patiënt had weliswaar die dag tegen een auto geschopt, maar uit het verslag in het patiëntdossier en het verweer blijkt verder niet dat bij patiënt ondanks de aanwezigheid van betrekkingsideeën sprake was van een volledig psychotisch toestandsbeeld , dan wel dat hij op dat moment een actuur gevaar voor zichzelf of zijn omgeving vormde dat niet meer af te wenden was door tussenkomst van personen of instellingen buiten het psychiatrisch ziekenhuis. Het door verweerster op 17 januari 2011 kennelijk ingenomen standpunt dat op dat moment (nog) niet aan de in de Wet BOPZ genoemde gevaarcriteria werd voldaan, is naar het oordeel van het college daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

5.5 Wel merkt het college ten overvloede op dat de dossiervorming door verweerster beter had gekund, in de zin dat duidelijker had moeten zijn door wie het in het patiëntdossier gemaakte verslag van het op 17 januari 2011 uitgevoerde onderzoek is geschreven. Boven het verslag in het patiëntdossier staat namelijk thans de naam van G, de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige die samen met verweerster patiënt op het politiebureau heeft bezocht, terwijl de verantwoordelijkheid voor de op 17 januari 2011 genomen beslissing en verantwoordelijkheid voor de dossiervorming bij verweerster als arts ligt. Indien verweerster aan het verslag heeft meegeschreven had daar duidelijker uit moeten blijken dat het psychiatrisch onderzoek en het beleid van haar afkomstig zijn. Voor de uitkomst van de beoordeling van de door klaagster tegen verweerster ingediende klacht brengt dat echter geen verschil.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 21 mei 2013 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

J. van Asma, C.M. Sonnenberg en J.N. Bennen, leden-arts,

mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. P.J. van Vliet, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 juli 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. P.J. van Vliet, secretaris