ECLI:NL:TGZRAMS:2013:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/354
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:10 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-07-2013 |
Datum publicatie: | 16-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 2011/354 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de psychiater dat hij de situatie van patiënt heeft onderschat en onvoldoende zorg aan patiënt heeft verleend en heeft nagelaten enige vorm van bemoeizorg te initiëren. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 augustus 2011 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
psychiater,
wonende te D,
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting gezamenlijk, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken met de nummers 11/350 en 11/357.
Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Leemans, voornoemd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is de moeder (en gemachtigde) van de heer E, geboren januari 1989, hierna te noemen patiënt.
2.2 De patiënt lijdt aan een psychotische stoornis. Tevens is vastgesteld dat hij aan aandachtsstoornis met hyperactiviteit lijdt. Sinds 2006 is hij onder behandeling van F
2.3 Verweerder is als psychiater werkzaam bij F. Sinds oktober 2009 is hij de behandelaar van patiënt.
2.4 Op 31 december 2009 heeft verweerder in het kader van de aanmelding bij het psychoseteam een psychiatrisch onderzoek bij patiënt verricht. Het behandelingsplan van de periode van de behandeling in dit team dateert van 19 oktober 2010. In dat behandelplan is beschreven dat patiënt in geval van een crisis contact zoekt met verweerder en dat in het weekend en buiten kantoortijden met de spoedeisende psychische hulp contact wordt gezocht.
2.5. Op 16 januari 2011 is patiënt door de politie aangehouden in verband met vernielingen. Na zijn aanhouding is patiënt op het politiebureau door de psychiater van de crisisdienst bezocht. De desbetreffende psychiater heeft geoordeeld dat er geen sprake was van dusdanig gevaar dat psychiatrische opname met een dwangmaatregel nodig was.
2.6. Op 18 februari 2011 heeft patiënt schade veroorzaakt aan zijn woning. In verband hiermee is de patiënt opgenomen in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC).
2.7. Op 22 februari 2011 heeft verweerder het volgende, voor zover hier van belang, in het dossier van patiënt genoteerd:
“- Rapportage telefonisch overleg met coll. G, psychiater FOBA over onze visie op gezondheidstoestand. Informed consent per fax.
Jongeman met ADHD, met eerste presentatie van achterdocht en betrekkingsideeën in 2009, met goede reactie op olanzapine.
Geen aanwijzingen voor schizofrenie of psychotische stemmingsstoornis. Mogelijke relatie met wietgebruik. Dagstructurerende behandeling waarbij in tweede instantie toevoegen methylfenidaat met goede reactie.
Vanaf stuklopen opleiding september 20910 (bedoeld zal zijn: 2009 of 2010) ontregeld, steeds minder medicatietrouw, steeds meer wietgebruik.
Laatste maanden meer achterdocht, meer betrekkingsideeën. Veel twijfels over zijn medicatiegebruik in deze laatste periode. ”
2.8. In een op 27 juli 2011 opgesteld aanvullend psychologisch onderzoek pro justitia heeft H, psychiater, in overleg met mw I, GZ-pycholoog, geconcludeerd dat patiënt lijdend is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie, paranoïde type (hoofddiagnose) en ADHD.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder nalatig en onzorgvuldig jegens patiënt heeft gehandeld, door onvoldoende onderzoek naar de oorzaak van de psychosen van patiënt te verrichten en het voor patiënt niet organiseren van een intensievere behandelvorm.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Anders dan door klaagster aangevoerd kan niet geoordeeld worden dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de oorzaak van de psychosen van patiënt. Eind december 2009 heeft verweerder een psychiatrisch onderzoek bij patiënt verricht. Verweerder heeft daarin beschreven dat bij patiënt sprake is van een gevoeligheid voor psychotische decompensatie, met mogelijk relatie met middelengebruik, bij een al lang bestaande aandachts- en concentratiestoornis (ADHD). Op 18 mei 2010 heeft er een aanvullend neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden. Verweerder heeft aangevoerd dat in het behandeltraject (de educatiegroep) en ook bij latere observaties wel psychotische verschijnselen bij patiënt zijn waargenomen, maar onvoldoende voor de later gestelde diagnose schizofrenie, en dat er daarom voor hem geen grond bestond om de oorspronkelijke conclusie ADHD te herzien, waarbij overigens wel de diagnose ‘psychotische stoornis NAO’ werd toegevoegd. In de overgelegde stukken zijn evenmin voldoende aanwijzingen te vinden om verweerder op dat punt een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken. Het ziektebeeld van patiënt is onvoldoende eenduidig geweest en lijkt in de loop van de tijd te zijn veranderd. Ook zijn er onvoldoende aanwijzingen om verweerder op het punt van de gekozen behandelvorm een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken. Van belang daarvoor is dat aannemelijk is dat verweerder als teampsychiater in het zogenoemde FACT(VIP) overleg frequent overleg met de andere behandelaars over de situatie en de beoordeling van patiënt heeft gehad en dat de voortgang van patiënt in onder meer de dagbehandeling op die manier is gevolgd. Het college heeft onvoldoende aanwijzingen dat verweerder in die coördinerende rol jegens patiënt tekort is geschoten.
5.3 Wel wil het college vermelden dat klaagster zich blijkbaar onvoldoende gehoord en gesteund heeft gevoeld, bij de veelvuldig optredende agressie, angsten en psychotische verschijnselen van patiënt. Verweerder had zijn rol als de coördinerend behandelaar van patiënt duidelijker kenbaar moeten maken, hetgeen van hem verwacht had mogen worden nu klaagster zich blijkens de stukken naar F toe veelvuldig met de situatie van patiënt heeft bemoeid. De communicatie met klaagster is in die zin kennelijk niet optimaal verlopen. Het is in dat verband tekenend, zoals ter terechtzitting is gebleken, dat klaagster er niet mee bekend is geweest dat verweerder op vrijdagmiddag beschikbaar was voor gesprekken met ouders van patiënten. Ook is de naam van verweerder niet vermeld als coördinerend behandelaar of behandelverantwoordelijke in voornoemd behandelplan. Verweerder heeft op dit punt weliswaar niet geheel gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht, maar dat nalaten is naar het oordeel van het college niet zodanig verwijtbaar dat hij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 21 mei 2013 door:
mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,
J. van Asma, C.M. Sonnenberg en J.N. Bennen, leden-arts,
mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,
mr. P.J. van Vliet, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 juli 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter
w.g. P.J. van Vliet, secretaris