ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2983 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.332

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2983
Datum uitspraak: 11-06-2013
Datum publicatie: 11-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.332
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht betreft de behandeling van zijn partner, die vanuit het ziekenhuis is doorverwezen naar de instelling waar verweerder als sociaal psychiatrisch verpleegkundige werkzaam is. In de instelling is klagers partner onderzocht op de geheugenpoli, waarna de diagnose dementie NAO is gesteld. Klager verwijt verweerder dat deze is tekortgeschoten in zijn zorg voor de patiënt in de periode dat klager daartoe door acute ziekenhuisopname niet in staat was. De klacht houdt in dat verweerder in gebreke is gebleven omdat hij geen hulp of begeleiding heeft geboden aan patiënt. Het was onverantwoordelijk de patiënt 3 weken alleen te laten zonder eten, drinken en kleding. Er was geen overleg met hem, de maatschappelijk werker en/of het ziekenhuis omtrent de zorg aangaande patiënt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de verpleegkundige is tekortgeschoten in de zorg jegens de patiënt en oordeelt de klacht gegrond. Waarschuwing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.332 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, wonende te D., werkzaam te E.,

verweerder in beide instanties, gemachtigde:

mr. J. Goudswaard, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 24 januari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 mei 2012, onder nummer 11/064VP, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 april 2013, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige. De verpleegkundige werd bijgestaan door mr. J. Goudswaard. Klager heeft zijn broer, F., als getuige doen horen. Tevens was G., de patiënt en tevens partner van klager, ter zitting aanwezig.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is de partner van H., geboren op 3 oktober 1947, verder te noemen de patiënt. Verweerder is als sociaal psychiatrisch verpleegkundige werkzaam bij het H.- team, GGZ I..

2.2 In februari 2010 is de patiënt doorverwezen naar het H.-team vanuit het J.-ziekenhuis te K., verder het ziekenhuis, waar een onderzoek heeft plaatsgevonden op de geheugenpoli en waar de diagnose dementie NAO met preseniel begin, alcoholafhankelijk, is gesteld. De patiënt zou (ook) lijden aan de ziekte van Alzheimer.

2.3 Klager, die de zorg had voor zijn hulp en bijstand behoevende partner, is op 27 of 28 september 2010 opgenomen in het J.-ziekenhuis te K. op de intensive care.

2.4 Verweerder is op 30 september 2010 telefonisch ingelicht door de maatschappelijk werker over de acute opname van klager. Verweerder is diezelfde dag bij de patiënt op huisbezoek gegaan ter beoordeling van de situatie en te handelen naar bevinden. Verweerder heeft een spoedaanvraag gedaan bij het WMO-loket K. om huishoudelijke hulp uit te breiden naar 2x 2 uur in plaats van 1x 3 uur en verzocht om een gespecialiseerde huishoudelijke hulpmedewerker die beter in staat zou zijn met de ontstane situatie om te gaan. Een spoedaanvraag werd gedaan voor dagelijkse gespecialiseerde thuiszorg voor opstarthulp en om de medicatiepleister (Exelon) te verzorgen. Verder heeft verweerder de gastheer van het senioren servicecomplex waar klager en de patiënt woonden ingelicht over de situatie van de patiënt. Daarmee is de afspraak gemaakt dat men daar een oogje in het zeil zou houden.

2.5 In de uitdraai uit het elektronisch patiëntendossier van de patiënt staat onder meer vermeld dat op 1 oktober 2010 telefonisch met de patiënt is gesproken en dat op 6, 7, 8 en 12 oktober verweerder telefonisch contact heeft gehad met de maatschappelijk werkster om zorg af te stemmen en beleid af te spreken.

Op 6 oktober 2010 is de patiënt op de interne patiëntenbespreking besproken.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt in dat verweerder in gebreke is gebleven omdat hij geen hulp of begeleiding heeft geboden aan de patiënt. Het was onverantwoordelijk de patiënt 3 weken alleen te laten zonder eten, drinken en kleding. Er was geen overleg met hem, de maatschappelijk werker en/of het ziekenhuis omtrent de zorg aangaande de patiënt.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Het in de klacht besloten verwijt dat verweerder te kort is geschoten in zijn zorg voor de patiënt in de periode dat klager daartoe door acute ziekenhuisopname niet in staat was, kan niet gegrond worden verklaard. Klager baseert zijn klacht op stellingen en aannames maar heeft die niet aannemelijk gemaakt. Het college is van oordeel dat de inhoud van het elektronische patiëntendossier voldoende aanwijzing geeft dat verweerder gedurende de opname van klager adequaat en zorgvuldig heeft gehandeld ten opzichte van de patiënt. Er is geen reden om aan de betwisting van klager van dat verslag meer waarde toe te kennen dan aan de juistheid van de weergave van de gebeurtenissen in het patiëntendossier. Er is dus geen grond om de - overigens begrijpelijke - bezorgdheid van klager over de verzorging, steun en begeleiding van zijn partner, nu te vertalen in een gegrond verwijt aan het adres van verweerder.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1. Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. Hieraan voegt het Centraal Tuchtcollege de volgende feiten toe.

3.2. Op 20 januari 2010 is de patiënt op de Geheugenpolikliniek van het J.-Ziekenhuis te K. onderzocht. Naar aanleiding hiervan heeft neuroloog L. van voornoemd ziekenhuis aan de huisarts van de patiënt een brief gezonden met de bevindingen van de verschillende disciplines, een conclusie en een beleidsadvies. In deze brief is onder ‘neuropsychologische screening’ onder meer opgenomen:

“Oriëntatie

Patiënt is onvoldoende georiënteerd in tijd en voor plaats. Vragen met betrekking tot de personalia worden voldoende beantwoord. De links-rechts-oriëntatie is gestoord.

(…)

Conclusie neuropsychologische screening

Uit de neuropsychologische screening blijkt dat patiënt alle testonderdelen onvoldoende aflegt. De instructies worden vaak niet begrepen of vastgehouden; hij raakt de draad meermalen kwijt. De meeste opdrachten zijn niet uitvoerbaar voor hem. Ziektebesef en inzicht zijn twijfelachtig.”

3.3. Op 18 maart 2010 heeft de verpleegkundige een zorgintake gehouden met de patiënt en zijn partner. In het verslag dat hiervan is gemaakt is onder meer het volgende vermeld:

“Zorgsituatie

Partner doet eigenlijk alles, terwijl deze ook nog werkt drie dagen in de week. Gaf ook aan dat dit te veel voor hem werd. Patiënt is nog wel ADL zelfstandig maar heeft wel begeleiding hierbij nodig evenals met medicatie inname. Patiënt moet ook toezicht hebben met zijn alcohol gebruik.”

3.4. In het elektronisch patiëntendossier van de patiënt heeft de verpleegkundige op

30 september 2010 het volgende opgenomen:

“(…) Afgesproken dat ik hem elke dag even bel hoe het gaat en dan bekijk of er meer hulp nodig is. (…)”

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3. Bij de beoordeling van het beroep neemt het Centraal Tuchtcollege de bevindingen in de brief van 20 januari 2010 van de neuroloog van de Geheugenpolikliniek van het J.-Ziekenhuis te K. als uitgangspunt. Hieruit blijkt onder meer dat de patiënt o nvoldoende georiënteerd is in tijd en voor plaats. Deze bevinding in samenhang bezien met de gestelde diagnose, te weten dementie NAO met preseniel begin, alcoholafhankelijk, noopt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege tot een dagelijks toezicht op de patiënt. Dit blijkt ook uit het door de verpleegkundige opgestelde intakeverslag van 18 maart 2010. Hierin is vermeld dat de patiënt wel ADL zelfstandig is, maar daarbij begeleiding behoeft.

4.4. De verpleegkundige heeft aangevoerd dat hij naar aanleiding van de acute opname van de partner van de patiënt (klager) en een daarop volgend crisisbezoek aan de patiënt op 30 september 2010 een tijdelijke opname van de patiënt heeft overwogen. Hij heeft hier echter geen uitvoering aangegeven, omdat de patiënt een voorstel daartoe nadrukkelijk afwees. Een vertrek uit de vertrouwde omgeving en het gemis van de hond en het regelmatig uitlaten daarvan, zouden de patiënt geen goed doen. Bovendien ligt het ziekenhuis alwaar de partner van de patiënt was opgenomen op loopafstand van de woning van de patiënt en kon de patiënt zijn partner driemaal daags bezoeken hetgeen structuur gaf aan zijn dag. Het was wel van belang om in de thuissituatie meer zorg- en controlemomenten te regelen en daarom heeft de verpleegkundige de nodige interventies gedaan, aldus de verpleegkundige.

4.5. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is het besluit van de verpleegkundige om de patiënt thuis in zijn vertrouwde omgeving te laten onder de gegeven omstandigheden verdedigbaar, nu gebleken is dat de verpleegkundige de argumenten voor en tegen zorgvuldig heeft afgewogen. In het voorgaande is reeds overwogen dat de patiënt vanwege zijn gezondheidstoestand dagelijks toezicht behoeft en daarom heeft de verpleegkundige het terecht van belang geacht dat meer zorg- en controlemomenten voor de patiënt ingebouwd moesten worden. De verpleegkundige heeft daartoe de door hem aangevoerde interventies gedaan, die hij heeft vermeld in het elektronisch patiëntendossier (hierna: het dossier) op

30 september 2010. Ook heeft de verpleegkundige op die datum in het dossier vermeld dat hij met de patiënt heeft afgesproken dat hij de patiënt elke dag zal bellen om te horen hoe het met hem gaat en om te bezien of er meer hulp nodig is.

4.6. In het dossier is vermeld dat op 1 oktober 2010 op initiatief van de patiënt telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen de verpleegkundige en de patiënt. Uit het dossier blijkt dat het volgende contact tussen de verpleegkundige en de patiënt heeft plaatsgevonden op vrijdag 8 oktober 2010. De verpleegkundige is blijkens het dossier op die dag bij de patiënt langs gegaan om onder meer te zoeken naar kleding voor de partner van de patiënt. Uit het dossier blijkt niet dat de verpleegkundige gedurende de periode van 8 oktober 2010 tot de ontslagdatum van de partner van de patiënt uit het ziekenhuis, te weten 13 oktober 2010, contact heeft gehad met de patiënt. Hoewel de verpleegkundige heeft verklaard dat hij meermalen bij de patiënt is langsgegaan en hem niet thuis trof, heeft hij hiervan geen aantekening gemaakt in het dossier.

4.7. Uit het voorgaande volgt de verpleegkundige zich niet heeft gehouden aan zijn afspraak om dagelijks telefonisch contact met de patiënt te hebben. De verpleegkundige heeft slechts op 1 oktober 2010 op initiatief van de patiënt telefonisch contact met hem gehad, en op 8 oktober 2010 heeft hij de patiënt thuis gesproken. Voorts blijkt uit de verslaglegging van die contactmomenten niet dat de verpleegkundige heeft geverifieerd of de geboden hulp voldoende was. In het licht van de (gezondheids)situatie van de patiënt heeft de verpleegkundige met deze twee contactmomenten onvoldoende toezicht gehouden op de patiënt. De verpleegkundige heeft daardoor bovendien via de patiënt onvoldoende kunnen verifiëren of de door hem uitgezette zorg- en controlemomenten ook daadwerkelijk bij de patiënt werden uitgevoerd en/of wellicht tot een (tijdelijke) opname van de patiënt zou moeten worden overgegaan.

4.8. Zelfs indien er veronderstellenderwijs vanuit gegaan wordt dat de verpleegkundige getracht heeft de patiënt vaker te spreken en dat hem dit vanwege onbereikbaarheid van de patiënt niet is gelukt, had het onder de gegeven omstandigheden op de weg van de verpleegkundige gelegen om bij de betreffende instanties waar hij de zorg- en controlemomenten vanaf 30 september 2010 had ondergebracht, te verifiëren of die momenten ook daadwerkelijk bij de patiënt werden uitgevoerd. Op 6 oktober 2010 heeft de verpleegkundige in het dossier aangetekend dat hij een maaltijdvoorziening voor de patiënt zal regelen en dat hij thuiszorgbemiddeling heeft gevraagd om de ingezette thuiszorg te wijzigen in specialistische thuiszorg. Voorts heeft hij in het dossier aangetekend dat hij op enig moment in de periode van 7 - 12 oktober 2010 heeft verzocht om een gespecialiseerde huishoudelijke hulp en om een maaltijdvoorziening voor drie maal in de week. Uit het dossier blijkt niet dat de verpleegkundige bij de betreffende instanties heeft verifieerd of de door hem uitgezette zorg- en controlemomenten daadwerkelijk werden uitgevoerd bij de patiënt. In het licht van de (gezondheids)situatie van de patiënt had hij dat wel moeten doen. De door hem gestelde afspraak dat de thuiszorg contact met hem zou opnemen indien er klachten waren en de contacten die hij heeft gehad met de maatschappelijk werkster van het J.-Ziekenhuis over de patiënt, zijn daartoe onvoldoende.

4.9. De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de verpleegkundige is tekortgeschoten in de zorg die hij als verpleegkundige onder de gegeven omstandigheden jegens de patiënt had behoren te betrachten. Dienaangaande valt hem dan ook een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De slotsom is dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt vernietigd en dat het Centraal Tuchtcollege de klacht van klager alsnog gegrond verklaart. Het Centraal Tuchtcollege acht een waarschuwing de aangewezen maatregel.

4.10. Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden bepaald.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart de klacht alsnog gegrond;

legt de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden

aan­geboden aan V&VN Magazine, Nursing en Bijzijn, Tijdschrift voor Ziekenverpleging en het Tijdschrift Sociale Psychiatrie, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.