ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2977 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.146

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2977
Datum uitspraak: 06-06-2013
Datum publicatie: 07-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.146
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de neuroloog dat deze hem niet juist en eerlijk heeft geïnformeerd over zijn bevindingen, dat de diagnose niet tijdig werd verschaft, dat hem, klager, werd verweten teveel pijnstillers te slikken zonder gedegen onderzoek, dat gegevens zijn doorgezonden aan de huisarts van klager ondanks een verzoek dit niet te doen, dat klager werd doorverwezen naar de neuroloog zelf, maar dan in de hoofdpijnkliniek, dat de neuroloog grapjes maakte over de klachten van klager, dat klager werd verteld dat alleen amitriptyline kon worden voorgeschreven, dat de neuroloog niet luisterde naar informatie over ziekten in de familie van klager en dat geen adequate behandeling werd ingezet vanuit de hoofdpijnkliniek. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachten afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het in de gegeven omstandigheden niet wel voorstelbaar is dat de neuroloog zijn bevindingen niet met klager heeft besproken tijdens de consulten in juni 2009, gelet op al hetgeen de neuroloog tijdens bedoelde consulten heeft genoteerd in het medisch dossier, en dat de bedoelde bevindingen ook per brief werden gecommuniceerd aan de huisarts van klager. Dat de neuroloog niet tevens in het medisch dossier heeft opgenomen dat en op welk moment de (voorlopige) diagnose met klager is besproken, is geen omissie waarvan de neuroloog een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.146 van:

A., wonende te B., appellant,

tegen

C., neuroloog, wonende te D., verweerder in hoger beroep,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 25 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C.  - hierna: de neuroloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 februari 2012, onder nummer G2011/65 heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De neuroloog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 april 2013, waar is verschenen de neuroloog, bijgestaan door mr. A.W. Hielkema. Klager is niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

-                     Verweerder is sinds 2004 als neuroloog werkzaam in het ziekenhuis

E. te D.. Verweerder is tevens sinds 2004 verbonden aan de F. Hoofdpijnkliniek te D..

-                     In verband met ernstige hoofdpijnklachten is klager in juni 2009 door

zijn huisarts doorverwezen naar verweerder in het ziekenhuis E.. Hij is daar in de periode juni 2009 tot september 2010 onder behandeling geweest.

-           Op 23 september 2010 heeft verweerder klager verwezen naar de

F. hoofdpijnkliniek te D., voor een multidisciplinaire benadering van zijn hoofdpijnklachten.

-                     Bij het eerste contact op de F. Hoofdpijnkliniek liet klager

weten ontevreden te zijn over de gang van zaken en zegde hij zijn vertrouwen in verweerder op.

-                     Begin december 2010 ontving verweerder een brief van klager waarin

hij zijn onvrede beschreef. Verweerder heeft op 5 januari 2011 schriftelijk op deze brief gereageerd en klager uitgenodigd voor een gesprek. Klager is daar niet op ingegaan.

            3. De klachten

            Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven het volgende:

a. het niet juist en eerlijk informeren over zijn bevindingen;

b. geen duidelijkheid verschaffen betreffende de diagnose, terwijl deze wel kenbaar wordt gemaakt aan de huisarts;

c. op voorhand iemand verwijten teveel pijnstillers te slikken zonder daar een gedegen onderzoek naar te doen;

d. het doorsturen van gegevens aan de huisarts, terwijl klager had verzocht dit niet te doen, omdat hij het besluit had genomen naar een andere huisarts te gaan;

e. doorverwijzing in zijn hoedanigheid als neuroloog werkzaam in E. naar zichzelf, maar dan in de F. Hoofdpijnkliniek;

f. grapjes maken over de klachten van klager;

g. klager verzekeren dat alleen amitriptyline kan worden gegeven tegen hoofdpijnklachten;

h. niet luisteren naar informatie die klager wilde geven over familieleden met migraine en epilepsie;

i. geen adequate behandeling inzetten vanuit E..

4.  Het verweer

Verweerder voert gemotiveerd verweer. Dit strekt ertoe dat de klachten ongegrond zijn en dat verweerder dus geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Het College zal hierna, bij de bespreking van de klachten nader op het verweer ingaan.

5. De beoordeling van de klacht

Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het College als volgt.

            5.1 De klachten onder a. en b.

De klacht onder a. mist, bij gebrek aan nadere feitelijke onderbouwing, zelfstandige betekenis. Wel kan deze klacht worden meegenomen bij de behandeling van klacht b. nu die kan worden gezien als een illustratie van hetgeen waarover onder a. wordt geklaagd. Met betrekking tot de klacht onder b. heeft klager onder meer naar voren gebracht dat verweerders klagers huisarts eerder op de hoogte heeft gesteld van zijn diagnose dan klager.

5.1.1    Het College stelt voorop dat uit de gedingstukken niet zonder meer duidelijk wordt op welke datum verweerder zijn diagnose met klager heeft besproken. Het College leidt echter uit de stukken het volgende af. Naar als onweersproken vaststaat heeft verweerder klager op 5 en 19 juni 2009 gezien op de polikliniek. Hij heeft toen de anamnese afgenomen, oriënterend neurologisch onderzoek verricht en aanvullend een CT-hersenen. Daarop werden geen afwijkingen gevonden, behoudens aanwijzingen voor een benigne (goedaardige) intracraniële hypertensie. Verweerder heeft daarop klager, ter uitsluiting van intracraniële drukverhoging, doorverwezen naar een oogarts. Verweerder stelt na afronding van deze onderzoeken de uitkomsten en zijn bevindingen met klager te hebben besproken. Klager heeft dit niet weersproken. Uit de bij verweerschrift overgelegde correspondentie blijkt dat klager op 24 juni 2009 bij de oogarts is geweest en uit de eveneens in het geding gebrachte decursus blijkt dat klagers eerstvolgende contact met verweerder, op 2 juli 2009 heeft plaatsgevonden. Dit moet dus, nu klager dat niet heeft weersproken en in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het tegendeel, de datum zijn dat verweerder zijn bevindingen met klager heeft besproken. De brief van verweerder aan de huisarts dateert van 29 juni 2009. Klager heeft derhalve terecht aangegeven dat de huisarts eerder van de diagnose op de hoogte was dan hijzelf. Het College ziet echter niet in dat verweerder hiermee onjuist heeft gehandeld. Gesteld noch anderszins gebleken is dat de uitslag van de onderzoeken van dien aard was dat verweerder gehouden zou zijn die direkt aan klager mede te delen. Dat verweerder zijn bevindingen op papier heeft gezet en aan de huisarts heeft gestuurd is gebruikelijk in de praktijk en er is geen regel die verweerder voorschrijft om alvorens dit te doen de patiënt op de hoogte te stellen. Een en ander is nog minder relevant in het licht van het feit dat klager binnen drie dagen na het verzenden van de brief aan de huisarts zelf met verweerder heeft gesproken.

5.1.2.   De klachten zijn ongegrond.

5.2       De klacht onder c.

Verweerder ontkent klager een verwijt te hebben gemaakt van diens pijnstillergebruik. Hij heeft, niet op verwijtende wijze, aan klager uitgelegd dat langdurig en /of veelvuldig gebruik van pijnstillers ongewenste effecten kan hebben. Om vast te kunnen stellen of klagers hoofdpijn veroorzaakt werd door pijnstillergebruik heeft verweerder voorgesteld dat gebruik te verminderen en liefst te staken. Daarnaast heeft verweerder, anders dan klager stelt, ook aanvullend onderzoek laten doen, zoals onderzoek door een oogarts. Het College overweegt dat de handelwijze van verweerder gebruikelijk is bij het type klachten als die van klager en ziet niet in op welke wijze verweerder daarvoor een tuchtrechtelijk verwijt zou treffen.

5.2.1    De klacht onder d.

Op dit punt staan de versies van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar. Klager stelt dat verweerder tegen de gemaakte afspraak in, informatie aan zijn oude huisarts heeft gestuurd. Verweerder heeft dit, zowel in de processtukken als desgevraagd ter zitting, gemotiveerd weersproken. Volgens hem is hem bij het consult van 23 september 2010 door klager meegedeeld dat hij van huisarts wilde wisselen en verzocht klager verweerder om aan zijn oude huisarts geen gegevens meer te sturen. Verweerder heeft toen met klager afgesproken dat hij een afsluitende brief  naar de oude huisarts zou sturen en dat verdere brieven naar de nieuwe huisarts zouden worden verstuurd. Nu de versie van verweerder wordt ondersteund door hem bij verweerschrift in het geding gebrachte decursus, zal het College bij de beoordeling van de vraag of de klacht gegrond is van deze versie uitgaan en kan de klacht derhalve geen doel treffen.

5.2.2    De klacht is ongegrond.

5.3       De klacht onder e.

Deze klacht strekt in de kern ten betoge dat verweerder met zijn doorverwijzing van E. naar de F. Hoofdpijnkliniek niet integer zou hebben gehandeld. Naar het College begrijpt blijkt dit uit het feit dat verweerder in de F. Hoofdpijnkliniek evenals in E. als behandelend neuroloog is opgetreden. Het College acht de klacht ongegrond, waartoe het volgende wordt overwogen.

5.3.1    Verweerder heeft in de gedingstukken en ter zitting een en andermaal uitvoerig uiteengezet welke redenen aan zijn verwijzing naar de F. Hoofdpijnkliniek ten grondslag hebben gelegen. Nadat klager het pijnstillergebruik drie maanden had beëindigd en de hoofdpijnklachten niet waren afgenomen, achtte verweerder een multidisciplinaire behandeling als in de F. Hoofdpijnkliniek, waaraan behalve een neuroloog tevens een hoofdpijnverpleegkundige, een diëtiste, een (neuro)psycholoog, het medisch maatschappelijk werk, een fysiotherapeut en een ergotherapeut deelnemen, aangewezen. Verweerder heeft aan klager uitgelegd -en dit is naar het College vaststelt niet weersproken- wat de verschillen zijn tussen behandeling in het ziekenhuis en die in de F. Hoofdpijnkliniek. Het College is van oordeel dat de doorverwijzing in een situatie als de onderhavige niet alleen geheel lege artis is, maar ook getuigt van wijs beleid. Juist omdat de oorzaak van de pijnklachten van klager nog niet helder waren is een kliniek als de F. Hoofdpijnkliniek bij uitstek een mogelijkheid om nader onderzoek te doen naar de ontstaanswijze en onderhoudende factoren van de chronische hoofdpijn. Het College ziet dan ook, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in welk belang verweerder anders dan het belang van de patiënt voor ogen heeft gehad bij de doorverwijzing. Voorzover klager bedoelt te zeggen dat verweerder met de verwijzing enig geldelijk gewin voor ogen stond gaat het College daaraan, als onvoldoende onderbouwd en geen steun vindend in de stukken of het ter zitting verhandelde, voorbij.

Bij deze stand van zaken stond er naar het oordeel van het College dan ook niets aan in de weg dat verweerder in de F. Hoofdpijnkliniek opnieuw als behandeld neuroloog zou optreden.

5.3.2    De klacht treft geen doel.

5.4       De klacht onder f.

In de klacht wordt gesteld dat verweerder grapjes heeft gemaakt over klager. Verweerder heeft dit weersproken. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting nogmaals aangegeven geen grappen over verweerder te hebben gemaakt, maar diens situatie juist zeer serieus te hebben genomen. Het College is, mede gelet op het ter zitting verhandelde, overtuigd van de goede bedoelingen van verweerder. Het College sluit niet uit dat klager in zijn kwetsbare situatie, hij werd immers geplaagd door veelvuldige hoofdpijn, een opmerking verkeerd heeft opgevat maar ziet daarin geen aanleiding voor enig tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder.

5.5       De klachten onder g en i.

De klachten bevatten het verwijt dat verweerder zou hebben gezegd dat alleen amitriptyline zou kunnen worden gegeven tegen hoofdpijnklachten en dat bij de maagproblemen van klager verdere medicamenteuze behandeling  niet verstandig zou zijn. Noch daargelaten of in die zin strekkende adviezen van verweerder een tuchtrechtelijk verwijt zouden opleveren - het College acht dit niet aannemelijk- gaat het College, nu de klachten iedere nadere feitelijke onderbouwing missen en er evenmin aanknopingspunten voor het door klager gestelde zijn te vinden in de gedingstukken, daaraan voorbij.

5.5.1    De klachten zijn ongegrond.

5.6       De klacht onder h.

Deze klacht, erop neerkomend dat verweerder beter had moeten luisteren naar de informatie die klager gaf over familieleden met migraine en epilepsie, is door verweerder weersproken met de stelling dat er bij klager uitgebreid de anamnese is afgenomen en dat daarbij naar alle achtergronden van klager is gevraagd en dat deze zijn meegewogen in de beoordeling. Het College gaat uit van de juistheid hiervan, nu het bij het afnemen van de anamnese gebruikelijk is dat naar de voorgeschiedenis van de patiënt wordt gevraagd. Dat klager wellicht meer had willen vertellen over familiair voorkomende ziektebeelden als migraine en epilepsie sluit het College niet uit, maar het is van oordeel dat het ter beoordeling van de behandelend arts staat om te bepalen welke informatie van belang is en op welke punten al dan niet wordt doorgevraagd.

5.6.1    Ook deze klacht kan geen doel treffen.

            5.3       Slotsom

De klachten zijn ongegrond en worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. Vaststaande feiten zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klager kan zich niet vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. Hij heeft in hoger beroep zijn klachten herhaald en verder toegelicht. Daarnaast heeft klager zijn onvrede geuit over bepaalde onderdelen van de processuele de gang van zaken in eerste aanleg.

4.2       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat – anders dan klager stelt – het verweerschrift zijdens de neuroloog in eerste aanleg binnen de daartoe gestelde termijn en derhalve tijdig, werd ingediend. De bezwaren die klager heeft geuit ten aanzien van de procedurele gang van zaken in eerste aanleg geven het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding de beslissing in eerste aanleg te herzien. Klager had in hoger beroep de mogelijkheid ter zitting het woord te voeren, zijn standpunten nader mondeling toe te lichten en aldus datgene naar voren te brengen wat zijns inziens bij het Regionaal Tuchtcollege onvoldoende over het voetlicht was gekomen. Van deze mogelijkheid heeft klager geen gebruik gemaakt doordat hij zonder bericht van verhindering  niet ter zitting is verschenen.

4.3       Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b van klager overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Uit de gedingstukken komt niet duidelijk naar voren op welke datum de neuroloog de (voorlopige of meest waarschijnlijke) diagnose heeft besproken met klager. Het ligt echter voor de hand dat dit  begin of medio juni 2009 is geschied (consulten vonden plaats op 5 en op 19 juni 2009), zoals de neuroloog ook heeft gesteld. Het Centraal Tuchtcollege acht het in de gegeven omstandigheden niet wel voorstelbaar  dat de neuroloog zijn bevindingen niet met klager heeft besproken tijdens (één van) de consulten in juni 2009, gelet op al hetgeen de neuroloog tijdens bedoelde consulten heeft genoteerd in het medisch dossier, en gelet op het feit  dat die bevindingen kort daarna ook per brief zijn meegedeeld aan de huisarts van klager. Dat de neuroloog van die voor de hand liggende mededeling geen aantekening heeft gemaakt in het medisch dossier kan hem dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.4       De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege ten aanzien van de overige klachtonderdelen niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Gelet op het voorgaande dient het beroep te worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en dr. M.M. Veering en prof.dr. J.B.L. Hoekstra, leden- beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

6 juni 2013.                Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.