ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2973 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.034

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2973
Datum uitspraak: 06-06-2013
Datum publicatie: 07-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.034
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster lijdt aan een chronische darmziekte. Klaagster verwijt de MDL-arts naar aanleiding van een tweetal incidenten tussen klaagster en verpleegkundigen waarin de arts heeft bemiddeld:  a) het manipuleren, het intimideren, het verkondigen van onwaarheden en het misbruiken van machtspositie, b) vooringenomenheid; geen deugdelijk onderzoek naar vermeende klachten van verpleegkundigen; het trekken van een eenzijdige voorbarige conclusie, c) het zonder overleg met klaagster verstrekken van ondeugdelijke informatie aan de huisarts, en d) ondanks noodzaak geen zorg dragen voor onmiddellijke ziekenhuisopname. Het RTG heeft de klacht in al haar onderdelen afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.034van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

D., arts voor maag-, darm- en lever- ziekten, wonende te B.,

verweerster  in beide instanties, gemachtigde:

mr. M.C. Hoorweg-de Boer, als jurist verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 april 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen mdl-arts D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 december 2011, onder nummer 2010-093b heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster  is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken A. / C., mdl-arts (C2012.033), A. / E., verpleegkundige (C2012.035), A. / F., verpleegkundige (C2012.036) en A. / G., verpleegkundige (C2012.037) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 maart 2013, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar dochter H. alsmede de arts, bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer.

Klaagster  heeft haar standpunten van toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

Klaagster lijdt aan een chronische darmziekte waarvoor zij van 2008 tot en met december 2009 in het I. (hierna het I. of het ziekenhuis) onder behandeling is geweest van de arts.

Op 31 december 2009 is klaagster via de afdeling Spoed Eisende Hulp (hierna SEH) opgenomen in het I. vanwege een exacerbatie van de darmklachten. Op 1 januari 2010 is zij overgeplaatst naar de verpleegafdeling Maag-Darm-Leverziekten (hierna de afdeling MDL).

Op donderdag 7 januari 2010 zijn er contactuele problemen ontstaan op de afdeling MDL tussen klaagster en diverse verpleegkundigen . 

            Op 8 januari 2010 is de MDL-arts C. (hierna C.) als dienstdoende             arts bij afwezigheid van de arts er bij gehaald, omdat in de opinie van de verpleegkundige staf tussen klaagster en het verpleegkundige personeel een onhoudbare situatie was ontstaan.

            C. heeft klaagster toen voorgesteld om met verlengd weekendverlof te gaan teneinde rust te creëren en daarna de behandeling voort te zetten. Dit weigerde klaagster. Na overleg tussen C., klaagster en haar dochter, heeft klaagster op 8 januari 2010 het ziekenhuis verlaten onder begeleiding van medewerkers van de beveiliging van het ziekenhuis. Na het weekend is klaagster niet teruggekeerd.

            Op maandag 11 januari 2010 (na het weekend) heeft de arts naar aanleiding van de berichten over het onverwachte ontslag en de ontstane impasse, telefonisch contact opgenomen met klaagster om te bespreken op welke wijze de medische behandeling kon worden voortgezet.

            De arts heeft klaagster toen drie voorstellen gedaan: polikliniekbezoek op

13 januari 2010, opname op een andere afdeling met de arts of een andere arts als hoofdbehandelaar of opname in een ander ziekenhuis met bemiddeling van de arts.  Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van deze voorstellen. Andere voorstellen van de arts (intercollegiaal overleg en bemiddeling door de klachtenfunctionaris) hebben ook niet tot een oplossing geleid.

            Op 13 januari 2010 heeft de arts de huisarts van klaagster op de hoogte gesteld  van        de ontstane situatie en haar zorgen geuit over het feit dat bij klaagster nog geen overkoepelende diagnose was gesteld, terwijl de behandeling gestaakt was.

            Op 27 januari 2010 heeft de huisarts telefonisch aan de arts gemeld dat klaagster opgenomen wenste te worden in het I.. Het verzoek van de arts om eerst met klaagster te spreken alvorens haar op te nemen in het I. werd beantwoord met het verzoek (via de huisarts) van klaagster om een schriftelijke mededeling van de arts dat deze de behandelrelatie wilde verbreken. Aan dit verzoek heeft de arts niet voldaan.

            Op 1 februari 2010 (schriftelijke bevestigd op 2 februari 2010) heeft de arts klaagster (nogmaals) aangeboden om haar op te nemen op een andere afdeling. Van dit aanbod heeft  klaagster geen gebruik gemaakt. Op 23 februari 2010 zond klaagster de arts een brief, waarop de arts klaagster heeft uitgenodigd voor een gesprek op

29 maart 2010. Van die uitnodiging heeft klaagster geen gebruik gemaakt.

            Door de Raad van Bestuur van het I. is aan klaagster en aan haar dochter een zogenoemde gele kaart d.d. 14 januari 2010 toegekend en uitgereikt door de politie, wegens agressief gedrag in het ziekenhuis. Dit betekent dat de medewerkers in het ziekenhuis in het patiëntenadministratiesysteem kunnen zien dat klaagster en haar dochter agressief gedrag hebben vertoond in het I..”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

             “3. De klacht

            De klacht komt in het kort neer op de volgende verwijten:

a) manipuleren, intimideren, verkondigen van onwaarheden en het misbruiken van machtspositie, 

b) vooringenomenheid; geen deugdelijk onderzoek naar vermeende klachten van verpleegkundigen; het trekken van een eenzijdige voorbarige conclusie,

c) het zonder overleg met klaagster verstrekken van ondeugdelijk informatie aan de huisarts,

            d) ondanks noodzaak geen zorg dragen voor onmiddellijke ziekenhuisopname

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen zij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

     “5. De beoordeling

            5.1        Op grond van de stukken en gelet op hetgeen tijdens de behandeling ter zitting naar voren is gekomen komt het College tot de conclusie dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

            5.2       De arts, die niet betrokken is geweest bij de incidenten op 7 en 8 januari 2010, heeft zich er vanaf 11 januari 2010 tot en met 29 maart 2010 slechts op gericht om de impasse waarin klaagster was geraakt, te doorbreken om zodoende de klinische behandeling voort te kunnen zetten. Dat de arts zich daarbij zou hebben bediend van manipulatief en intimiderend gedrag, onwaarheden zou hebben verkondigd en misbruik hebben gemaakt van een machtspositie, is het College uit de stukken en uit hetgeen klaagster ter zitting naar voren heeft gebracht niet gebleken, waarmee dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen. 

5.3       Het tweede verwijt kan evenmin worden aanvaard. Klaagster heeft het College er niet van kunnen overtuigen dat haar beweringen over de arts doel treffen. Het enkele feit dat de arts, over de incidenten op 7 en 8 januari 2010, zich in termen van ‘ernstige feiten’ heeft uitgedrukt, wil niet zeggen dat de arts vooringenomen is geweest of een eenzijdig voorbarig conclusie heeft getrokken en daar ook naar heeft gehandeld.

Naar het oordeel van het College heeft de arts in de periode tussen 11 januari 2010 en 29 maart 2010 geen ander doel voor ogen dan het herstel van de behandelrelatie met klaagster en het voortzetten van de klinische behandeling. Dit klachtonderdeel dient eveneens te worden afgewezen.  

5.4       Ten aanzien van het derde verwijt is uit de stukken en ter zitting naar voren gekomen dat klaagster zich met name heeft gestoord aan de wijze waarop de arts de huisarts heeft geïnformeerd over de incidenten die zich hadden voorgedaan op 7 en

8 januari 2010.

            Het College heeft in de stukken één brief d.d. 13 januari 2010 van de arts aan de huisarts aangetroffen, waarin naast uitgebreide medische informatie objectief is aangegeven wat er op 7 en 8 januari 2010 was gebeurd. De strekking van de brief is niet tendentieus en van ondeugdelijk informatie is geen sprake.

Dat het verstrekken van informatie aan de huisarts zonder overleg met klaagster is gebeurd kan de arts niet worden verweten. De huisarts geldt bij de uitvoering van de behandelovereenkomsten van klaagster met hulpverleners als een rechts treeks betrokkene, voor wie geldt dat zij met veronderstelde toestemming van de klaagster relevante informatie kan ontvangen, tenzij klaagster uitdrukkelijk heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verstrekking van gegevens aan de huisarts. Van een dergelijk bezwaar is in de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen niet gebleken, waarmee ook dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

5.5       Het laatste verwijt, waarin klaagster stelt dat de arts ‘ondanks noodzaak geen zorg heeft gedragen voor onmiddellijke ziekenhuisopname van klaagster’, treft gezien hetgeen reeds onder de punten 5.2 en 5.3 aan de orde is geweest tenslotte ook geen doel. Alle pogingen van de arts om de behandelrelatie te herstellen en de klinische behandeling voort te zetten zijn door klaagster afgeslagen, niet opgevolgd of afgebroken. Door zich op deze wijze op te stellen heeft klaagster het vervolg in hoge mate aan zichzelf te wijten en kan zij de arts daarvoor niet verantwoordelijk stellen, waarmee ook dit laatste klachtonderdeel wordt afgewezen.

5.6          De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. De arts kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1  staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 In hoger beroep heeft klaagster een zevental grieven aangevoerd.  Klaagster beoogt hiermee de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van de klacht in al haar onderdelen.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert tot verwerping van het beroep en tot bevestiging van de bestreden beslissing zo nodig met verbetering en aanvulling van de gronden.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en dr. H.E. Sluiter en dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

6 juni 2013.                Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.