ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2972 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.033

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2972
Datum uitspraak: 06-06-2013
Datum publicatie: 07-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.033
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster lijdt aan een chronische darmziekte. Klaagster verwijt de mdl-arts naar aanleiding van een tweetal incidenten met verpleegkundigen waarin de arts heeft bemiddeld onheuse bejegening, manipulatie, intimidatie, verkondiging van onwaarheden en misbruik van zijn machtspositie. Voorts verwijt klaagster hem dat hij haar onterecht uit het ziekenhuis heeft ontslagen zonder afgifte van ontslagpapieren en medicijnen. Het RTG wijst de klacht in al haar onderdelen af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.033 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., arts voor maag-darm-leverziekten, wonende te B.,

verweerder  in beide instanties,gemachtigde: mr. M.C. Hoorweg-de Boer, als juriste verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 april 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen mdl-arts C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 december 2011, onder nummer 2010-093a heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster  is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken A. / D., mdl-arts (C2012.034), A. / E., verpleegkundige (C2012.035), A. / F., verpleegkundige (C2012.036) en A. / G., verpleegkundige (C2012.037) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 maart 2013, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar dochter mevrouw H., alsmede de arts, bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer. Klaagster  heeft haar standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

Klaagster lijdt aan een chronische darmziekte waarvoor zij van 2008 tot en met december 2009 in het I. (hierna het I. of het ziekenhuis) onder behandeling is geweest.

Op 31 december 2009 is klaagster via de afdeling Spoed Eisende Hulp (hierna SEH) opgenomen in het I. vanwege een exacerbatie van de darmklachten. Op 1 januari 2010 is zij overgeplaatst naar de verpleegafdeling Maag-Darm-Leverziekten (hierna de afdeling MDL).

Op donderdag 7 januari 2010 zijn er contactuele problemen ontstaan op de afdeling MDL tussen klaagster en diverse verpleegkundigen . 

            Op 8 januari 2010 is de arts als dienstdoende arts bij afwezigheid van zijn collega er       bij gehaald, omdat in de opinie van de verpleegkundige staf tussen klaagster en het verpleegkundige personeel een onhoudbare situatie was ontstaan.

            De arts heeft klaagster toen voorgesteld om met verlengd weekendverlof te gaan teneinde rust te creëren en daarna de behandeling voort te zetten. Dit weigerde klaagster. Na overleg tussen de arts, klaagster en haar dochter, heeft klaagster op

8 januari 2010 het ziekenhuis verlaten onder begeleiding van medewerkers van de beveiliging van het ziekenhuis. Na het weekend is klaagster niet teruggekeerd.

            Door de Raad van Bestuur van het I. is aan klaagster en aan haar dochter een zogenoemde gele kaart d.d. 14 januari 2010 toegekend wegens agressief gedrag in het ziekenhuis. Dit betekent dat de medewerkers in het ziekenhuis in het patiëntenadministratiesysteem kunnen zien dat klaagster en haar dochter agressief gedrag hebben vertoond in het I..

            De huisarts van klaagster is  op de hoogte gesteld van de incidenten in het I. waarbij klaagster betrokken was geweest.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

            “3. De klacht

            De klacht komt in het kort neer op de volgende verwijten:

a) onheuse bejegening van, onder anderen, de arts jegens klaagster;

b) onterecht ontslag uit het ziekenhuis zonder afgifte aan klaagster van de ontslagpapieren en medicijnen,

c) manipulatie, intimidatie, verkondiging van onwaarheden en misbruik van machtspositie. 

            4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen zij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

            “5. De beoordeling

            5.1        Op grond van de stukken en gelet op hetgeen tijdens de behandeling ter zitting naar voren is gekomen komt het College tot de conclusie dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

De aanleiding tot de incidenten is geweest een opmerking tegen, althans een vraag aan, klaagster van een van de dienst doende verpleegkundigen op 7 januari 2010, of klaagster haar telefoongesprek met haar dochter wat minder luid kon voeren. Dit gesprek vond plaats op de kamer waar klaagster met een aantal andere patiënten werd verpleegd en waar enkele patiënten in bed lagen. De manier waarop deze opmerking tegen klaagster werd gemaakt zinde klaagster niet, waarna een steeds heftigere discussie ontstond over de vraag of bedoelde verpleegkundige de bevoegdheid had om klaagster op haar manier van telefoneren aan te spreken. Een collega van de verpleegkundige is toen naar klaagster toe gelopen en heeft klaagster duidelijk gemaakt – door dit te vragen of te mee te delen – dat zij wenste dat klaagster naar het dagverblijf zou gaan.

5.2       Voorop gesteld moet worden dat bedoelde verpleegkundigen, mede verantwoordelijk voor de rust en orde op de verpleegafdeling, een vergaande bevoegdheid hebben om die maatregelen te nemen die nodig zijn om die rust en orde te bewaren. Alleen als blijkt dat van deze bevoegdheid zonder enige goede grond gebruik gemaakt wordt,  zou de verpleegkundige hierop tuchtrechtelijk aan te spreken te zijn. In dit geval zou aannemelijk moeten zijn dat de eerst bedoelde verpleegkundige zonder enige goede grond (kritische) opmerkingen heeft gemaakt aan het adres van klaagster en dat daarna de tweede verpleegkundige de beoordeling van de andere verpleegkundige zonder goede grond heeft overgenomen. Klaagster heeft een en ander niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij zich niet heeft gevoegd naar de opmerkingen en wensen van de verpleegkundigen om het telefoongesprek op minder luide toon elders op de afdeling voort te zetten. Zelfs als zij het met de inhoud van de boodschap of de manier waarop die haar werd gebracht niet eens was geweest, had zij die boodschap moeten accepteren. Door dat niet te doen heeft zij het vervolg in hoge mate aan zichzelf te wijten en is de arts daarvoor niet verantwoordelijk. Klaagster heeft het College er niet van kunnen overtuigen dat haar irritatie over de verpleegkundigen terecht is geweest. Het enkele feit dat patiënten het recht hebben om op de afdeling telefoongesprekken te voeren, biedt klaagster geen vrijbrief om dat te doen op een manier die haar goeddunkt en ontneemt de verpleegkundigen niet de bevoegdheid om daarover opmerkingen te maken.

5.3       De volgende dag, op 8 januari 2010  was de rust in de verhouding tussen klaagster en de afdeling nog niet weergekeerd, in verband waarmee de arts heeft besloten met klaagster in gesprek te gaan. In het verweerschrift staat: Verweerder  heeft klaagster gewezen op het ontstane probleem en uitgelegd dat met name de relatie met een aantal afdelingsverpleegkundigen en ook met patiënten onacceptabel slecht was geworden. Verweerder heeft klaagster gewezen op de noodzaak haar gedrag aan te passen. Klaagster herkende zich niet in de geschetste gebeurtenissen. Deze passage heeft klaagster niet weersproken.

Op dit gesprek zijn gesprekken gevolgd, eerst met klaagsters dochter alleen en aan het begin van de avond van 8 januari 2010 met klaagster en haar dochter, in beide gevallen in aanwezigheid van een andere tot op dat moment niet direct in de confrontaties met klaagster betrokken verpleegkundige. Daarbij is het voorstel voor een verlengd weekendverlof gedaan en is dit toegelicht. Tot overeenstemming zijn de arts en klaagster niet gekomen.

5.4       In aanvulling op wat hiervoor onder 5.2 is overwogen  moet worden geconstateerd dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de arts haar onbehoorlijk heeft behandeld en bejegend. De herhaalde gesprekken kunnen niet anders worden gezien dan even zoveel pogingen om uit de impasse te geraken. De arts heeft oplossingen voorgesteld die klaagster geen van alle heeft aanvaard. Dat de arts de handelwijze en standpunten van de verpleegkundigen niet heeft afgewezen en veroordeeld, wat klaagster hem kennelijk ook verwijt, valt hem niet kwalijk te nemen. Hiervoor is al uiteengezet dat de verpleegkundigen hebben gehandeld zoals het hoort, zodat de arts zich van hun standpunt ook niet behoefde te distantiëren.

            Het College heeft geen bedenkingen tegen het standpunt van de arts dat    weekendverlof verantwoord was, nu klaagsters medische toestand verbeterd was en stabiel, terwijl de antibioticakuur was afgerond.

            5.5       Aanvankelijk was het niet de bedoeling dat klaagster uit het ziekenhuis zou worden ontslagen. De arts heeft in eerste instantie alleen een weekendverlof op het oog gehad dat hij, zonder succes, bespreekbaar heeft willen maken. Er kan van worden uitgegaan dat door de plotselinge ontwikkelingen van de vrijdag voor het weekeinde, toen klaagster naar zij duidelijk maakte niet meer terug te keren naar het ziekenhuis, de gebruikelijke ontslagprocedure niet meer mogelijk was. Niet gesteld of gebleken is dat klaagster, die overigens deze situatie zelf in de hand had gewerkt,  hiervan hinder heeft ondervonden. Op de maandag na het weekeinde heeft de arts met zijn collega, die de behandelaar van klaagster was, de situatie besproken. Zij, en niet de arts,  heeft toen voor de ontslagbrief zorg gedragen. Het deelverwijt dat de arts klaagster heeft laten gaan zonder medicijnen, is eveneens ongegrond.  Klaagster was niet medicijn behoeftig, terwijl voorts onweersproken is dat zij op de mogelijkheid is gewezen om zich later weer bij de afdeling SEH te melden. Van die mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt.

            5.6       Het derde klachtonderdeel, dat overigens feitelijk niet is toegelicht,  moet om voorgaan redenen eveneens worden afgewezen. Dat klaagster het gedrag van de arts, zijn collega en de verpleegkundigen als misbruik van machtspositie heeft ervaren wordt niet door feiten ondersteund.

            5.7          De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

               De arts kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1  staan weergegeven. Het Centraal Tuchtcollege voegt hieraan nog het volgende toe.

De aanleiding tot de incidenten met de aangeklaagde artsen en verpleegkundigen is geweest een, naar het oordeel van de verpleegkundige(n) te luidruchtig, gevoerd gesprek tussen klaagster en haar dochter na afloop van het bezoekuur op

7 januari 2010  en een naar het oordeel van de verpleegkundige(n) te luid gevoerd telefoongesprek op zaal tussen klaagster en haar dochter op 8 januari 2010. 

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 In hoger beroep heeft klaagster een zevental grieven aangevoerd.  Klaagster beoogt hiermee de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van de klacht in alle onderdelen.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot verwerping van het beroep en tot bevestiging van de bestreden beslissing, zo nodig met verbetering en aanvulling van de gronden.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan nog het volgende op te merken. Wat betreft de opmerking van de arts “Ik hoop dat u weggaat “ of “ Ik ben blij dat u naar huis gaat” (of woorden van gelijke strekking) overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende. De arts heeft - blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg - toegegeven dat die opmerking onprofessioneel was en heeft vervolgens die opmerking ingetrokken en zijn excuses aangeboden door spijt te betuigen. Hoewel onprofessioneel is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de opmerking in kwestie - gelet op de omstandigheden van dit geval - niet van zodanige aard is dat dit het opleggen van een maatregel rechtvaardigt.

4.4 Gelet op het bovenstaande dient het beroep van klaagster te worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en dr. H.E. Sluiter en dr. T.J.M. Tobé, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

6 juni 2013.                Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.

.