ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2971 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.256

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2971
Datum uitspraak: 06-06-2013
Datum publicatie: 07-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.256
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder, huisarts tevens forensisch arts, heeft klager medisch onderzocht toen deze op verdenking van mishandeling van zijn partner in een politiecellencomplex verbleef. Bovendien heeft verweerder de partner van klager medisch onderzocht. Klager verwijt verweerder hem onvoldoende behandeld te hebben en zijn beroepsgeheim te hebben geschonden en voorts dat hij zich niet onafhankelijk heeft opgesteld bij het opstellen van de letselrapportage m.b.t. klagers partner. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af en het hoger beroep wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.256 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft een klacht ingediend die door het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven is ontvangen op 26 mei 2011 tegen C. - hierna de arts. Bij beslissing van 19 maart 2012, onder nummer 1182 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 maart 2013, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Schouten voornoemd, en de arts.   

Mr. Schouten heeft de standpunten van klager toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager, een huisarts, bevond zich op 31-01-2010 in een cel van een politiecellen-complex. Hij was ingesloten op verdenking van mishandeling van zijn partner. Verweerder, forensisch arts, heeft bij die partner een forensisch onderzoek verricht en een letselbeschrijving opgemaakt. In het cellencomplex heeft klager erover geklaagd dat hij zijn medicatie (Symbicort) niet had meegenomen en kortademig was. Een dienstdoende arrestantenverzorger heeft verweerder gevraagd langs te komen voor een man die medicijnen gebruikte tegen astma. Verweerder heeft klager omstreeks 23.30 uur die avond in zijn cel bezocht. Volgens het overgelegde verslag van het bezoek dat verweerder aan klager heeft gebracht, heeft verweerder bij klager een pols van 80 gemeten en een O2 saturatie van 98%. Ter plaatse was geen Symbicort aanwezig, wel andere vergelijkbare middelen.  Na enige aandrang van klager heeft verweerder bij een dienstdoende apotheek in een andere stad telefonisch Symbicort besteld. Dit middel is door een politiefunctionaris of een taxi opgehaald bij de apotheek. Een arrestantenverzorger heeft het middel bij klager gebracht. Op het etiket van de afgeleverde Symbicort stond de naam van een andere arts vermeld dan verweerder. Op 27-03-2010 heeft verweerder als forensisch arts wederom een letselschaderapportage gedaan bij de partner van klager.

3.         Het standpunt van klager en de klacht

Naar volgt uit de bijlage bij het klaagschrift heeft klager de volgende klachten ingediend:

1. De behandeling die klager op 31-01-2010 door verweerder heeft ondergaan in het cellencomplex is absoluut onvoldoende geweest.

2.. Verweerder heeft zijn beroepsgeheim geschonden. Op de afgeleverde Symbicort heeft verweerder de naam van een andere arts vermeld dan verweerder.

3. Bij de letselbeschrijving die verweerder op 31-01-2010 heeft opgesteld heeft verweerder zich niet onafhankelijk opgesteld. Hij heeft zich zonder enig voorbehoud laten sturen door de emoties van het vermeende slachtoffer. Dit is nadelig voor klager.

4. Hetzelfde is gebeurd bij de op 27-03-2010 door verweerder opgemaakte letselrapportage.

Met betrekking tot de klachten 1. en 2. heeft klager het volgende aangevoerd. Verweerder heeft klager nauwelijks onderzocht, zo heeft hij totaal geen anamnese afgenomen, slechts oppervlakkig naar de longen geluisterd, niet gepercuteerd en geen bloeddruk opgemeten, hoewel klager erg kortademig was en piepte. Verweerder ging ervan uit dat dat het gevolg was van het niet innemen die avond van Symbicort, hoewel dat onwaarschijnlijk is. Verweerder heeft geen budesonide aangeboden, maar  een ander inhalatiecorticosteroid genoemd waarvan klager wist dat hij daar niet op reageerde. Klager zou met budesonide al gedeeltelijk geholpen zijn geweest. Verweerder had direct salbutamol moeten laten vernevelen en had intraveneus DAF moeten geven. Verweerder gedroeg zich autoritair. Pas na veel heen en weer gepraat was verweerder bereid Symbicort te verstrekken. Klager heeft aangevoerd dat de Symbicort door de apotheker of voorschrijvende arts persoonlijk aan hem had moeten worden afgeleverd. Op de afgeleverde medicatie was de naam van een andere arts dan verweerder vermeld. Dit kan alleen maar gebeurd zijn doordat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden; een andere arts dan verweerder heeft dus kennis kunnen nemen van het verblijf van klager in het cellencomplex.

Klager vraagt zich ook af waarom de arts die de volgende dag dienst had klager niet heeft bezocht.

Met betrekking tot de klachten 3. en 4. heeft klager gesteld dat hij over de rapportages beschikt en dat daarin precies is beschreven wat het  beweerde slachtoffer genoteerd wilde hebben, dat verweerder op zoek is gegaan naar langer bestaande huidafwijkingen om haar verhaal te ondersteunen in plaats van haar neutraal te onderzoeken.

De gemachtigde van klager heeft ter zitting aan de hand van door hem genoemde literatuur toegelicht welke gevaren (bijv. kokervisie, vooringenomenheid) dreigen bij een verslaglegging van letselschade. Ook heeft de gemachtigde aan de orde gesteld dat het de vraag is of wel deugdelijk onderzoek is verricht. Zo zou, aldus de gemachtigde, bij bijtwonden altijd een DNA onderzoek moeten plaatsvinden en zou een tandarts moeten worden ingeschakeld.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder is 23 jaar huisarts geweest en werkt nu voor de halve tijd als huisarts en voor de halve tijd als forensisch arts in dienst van de GGD.

Om 22.30 uur  op 31-01-2010 is hij gebeld door de meldkamer van de politie met de vraag contact op te nemen met de arrestantenverzorging van het politiecellencomplex. Het consult met klager vond vervolgens plaats om 23.30 uur . Het consult is niet zo soepel verlopen, naar de mening van verweerder door de eisende opstelling van klager. Klager heeft gezegd dat hij onmiddellijk Symbicort moest hebben, anders zou hij een klacht indienen. Aan de spraak van klager heeft verweerder niets gemerkt dat op benauwdheid wees. Verweerder heeft een korte anamnese afgenomen, de longen beluisterd met een stethoscoop en de polsfrequentie beluisterd. Er was sprake van een normaal vesiculair ademgeruis zonder bijgeluiden; de saturatie met een pulseoximeter gemeten was 98%. Klager bleef aanspraak maken op Symbicort. Het voorstel om vervangende middelen - budenoside (pulmicort) en salbutamol - die wel aanwezig waren in het cellencomplex te gebruiken, heeft klager afgewezen.  Verweerder heeft gezegd dat het moeilijk zou zijn de medicatie nog in de nacht te bestellen en afgeleverd te krijgen, omdat de dienstapotheek in een andere gemeente lag, maar dat hij zou proberen de medicatie te verkrijgen. Verweerder heeft geprobeerd klager wat te kalmeren en is ongeveer een kwartier bij hem geweest. Verweerder heeft om 23.54 uur telefonisch Symbicort besteld bij de apotheek, waarbij hij zijn naam en functie heeft vermeld. De arrestantenverzorgers zouden zorgen dat de politie of een taxi de medicatie zouden ophalen.

Om 8.30 uur heeft verweerder enkele patiënten telefonisch overgedragen aan zijn collega, waarbij hij ook klager heeft vermeld. Hij heeft vermeld dat het een collega huisarts betrof en heeft hem gevraagd te informeren of alles goed met hem was. Verweerder heeft daarna niets meer gehoord.

Verweerder heeft gesteld dat hij de letselrapportages als forensisch arts in opdracht van politie of de officier van justitie verricht. Voor informatie verwijst hij naar de officier van justitie. Hij beroept zich op zijn beroepsgeheim. Verweerder zal dan ook niet ingaan op de door klager gemaakte verwijten.

5.         De overwegingen van het college

Naar het oordeel van het college is niet aannemelijk geworden dat klager op

31 januari 2010 niet de zorg heeft gekregen die hij mocht verwachten. Het college heeft geen aanleiding aan te nemen dat verweerder een kortademigheid bij klager niet heeft opgemerkt, daar verweerder kon uitgaan van zijn waarneming dat spraak en ademgeluid geen bijzonderheden lieten horen, dat er een normaal vesiculair ademgeruis in de longen te horen was en de saturatie 98% bedroeg. Klager heeft gesteld dat, als het hem zou zijn aangeboden, hij al met budesonide geholpen zou zijn geweest, en dat hem direct salbutamol had moeten worden gegeven. Verweerder heeft gesteld dat hij beide middelen heeft aangeboden, maar dat ze zijn afgewezen door klager. Nu de feitelijke gang van zaken niet kan worden vastgesteld, kan dit verwijt van klager niet nader worden onderzocht. Het college acht voorstelbaar dat klager het consult, dat plaats vond ’s nachts in een politiecel, als onaangenaam heeft ervaren, ook verweerder spreekt van een niet soepel verlopen consult. Van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die verweerder bij het gehouden consult behoorde te betrachten is echter niet gebleken. Het college merkt op dat verweerder juist erg zijn best voor klager heeft gedaan door de Symbicort alsnog te bestellen. Ook de overdracht de volgende ochtend is, uitgaande van hetgeen verweerder daarover heeft gesteld, op adequate wijze uitgevoerd.

Het verwijt dat de Symbicort niet ter hand is gesteld door de apotheker of arts acht het hof gezien de omstandigheden waaronder die medicatie moest worden bekomen en gelet op het feit dat het een voor klager bekende medicatie betrof, niet serieus.

Uit het voorgaande volgt dat de eerste klacht ongegrond wordt geoordeeld.

Ook de tweede klacht is ongegrond. Verweerder heeft verklaard dat hij de Symbicort onder eigen naam en functie heeft besteld bij de apotheek en dat hij verder geen bemoeienis meer heeft gehad met die medicatie. Het college heeft geen aanleiding aan die verklaring te twijfelen. Van schending van een beroepsgeheim door verweerder is geen sprake geweest.

Met betrekking tot de derde en vierde klacht is het college van oordeel dat de feitelijke gronden ontbreken –  zo is de letselbeschrijving waarop wordt gedoeld niet bekend gemaakt aan het college, evenmin als de genoemde rapportages en is niet uiteengezet waartoe de rapportages hebben gediend – zowel om te beoordelen in hoeverre klager belanghebbende is bij deze klachten, als om de klachten inhoudelijk te beoordelen. Deze klachten kunnen derhalve geen doel treffen.”

3.         Beoordeling van het hoger beroep

3.1 Nu niet is aangetoond dat de verzending van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege heeft plaatsgevonden op 19 maart 2012 gaat het Centraal Tuchtcollege voor de verzenddatum uit van 8 mei 2012. Hieruit vloeit voort dat het beroep tijdig is ingesteld.

3.2 In zijn beroepschrift maakt klager bezwaar tegen de feiten en omstandigheden zoals deze door het Regionaal Tuchtcollege in de uitspraak in eerste aanleg zijn vastgesteld. Voor het overige beoogt klager met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Hij concludeert - impliciet - tot gegrond verklaring van het beroep.

De arts heeft hiertegen verweer gevoerd en concludeert - eveneens impliciet - tot verwerping van het beroep.

3.3       Voor wat betreft de weergave door het Regionaal Tuchtcollege van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden zal hierop in het onderstaande door het Centraal Tuchtcollege worden teruggekomen voor zover dit bij de behandeling van het hoger beroep van belang is.

3.4       Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft het Centraal Tuchtcollege in hoger beroep wel de beschikking over de twee door de arts opgestelde letselrapportages van 31 januari 2010 en 27 maart 2010, op welke rapportages de klachtonderdelen 3 en 4 betrekking hebben. Klager stelt dat de arts zich bij het opstellen van deze rapportages niet onafhankelijk heeft opgesteld en zich heeft laten sturen door de emoties van het vermeende slachtoffer.

3.5       Met betrekking tot de beide letselrapportages wordt het volgende overwogen.

 Het Centraal Tuchtcollege  is van oordeel dat beide rapportages, mede gelet op hetgeen door de deskundige ter zitting in hoger beroep is verklaard,  aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Weliswaar had het, zoals ook door de deskundige ter zitting aangegeven, de voorkeur verdiend dat hetgeen in de beide rapportages onder ‘letselbeschrijving’ is opgenomen op een enkel punt minder stellig was geformuleerd (zo wordt bijvoorbeeld in de rapportage van 27 maart 2010  gesteld dat “het totale beeld van dit letsel […] typisch [is] voor een bijtverwonding”, waar het  beter was geweest dit beeld te omschrijven als “goed te passen bij een bijtverwonding”), maar dit  is  onvoldoende om  te oordelen dat de rapportages niet voldoen aan de daaraan op grond van de heersende jurisprudentie te stellen eisen. De klachtonderdelen 3 en 4 zijn derhalve ongegrond.

3.6       Voor wat betreft de klachtonderdelen 1 en 2 heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.

3.7       Al het voorgaande tezamen leidt tot de conclusie dat beroep moet worden verworpen.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en drs. H.J. Blok en dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2013.              Voorzitter   w.g.     Secretaris  w.g.