ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2970 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.319

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2970
Datum uitspraak: 06-06-2013
Datum publicatie: 07-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.319
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de psychiater schending van haar geheimhoudingsplicht door zonder toestemming van klaagster te spreken met de ex-partner van klaagster en door aanpassing van het medisch dossier van klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het beroepschrift is per email ingediend en die wijze van indiening kan niet gelden als   overeenkomstig het Reglement van het Centraal Tuchtcollege. Toch wordt het beroep niet niet-ontvankelijk verklaard  omdat klaagster er door het Regionaal Tuchtcollege niet meteen op is geattendeerd dat zij het beroepschrift niet op rechtsgeldige wijze had ingediend, en omdat zij niet in staat is gesteld onverwijld alsnog aan de voor indiening van een beroepschrift gestelde vereisten te voldoen. Blijkens de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege is beslist op de klachtonderdelen ‘schending van het beroepsgeheim’ en ‘aanpassing van het medisch dossier’. Van deze klachten maakt geen deel uit het verwijt dat de psychiater zich schuldig zou hebben gemaakt aan belangenverstrengeling en evenmin kan hierin worden gelezen dat zij partijdig was en klaagster heeft benadeeld. Een klacht of klachtonderdeel kan niet voor het eerst in hoger beroep ter beoordeling worden voorgelegd. Daarmee zou aan de desbetreffende verweerder een instantie van verweer kunnen worden ontnomen. Ten aanzien van deze bezwaren verwerpt het Centraal Tuchtcollege reeds daarom het beroep van klaagster. Met betrekking tot de dossierplicht: Anders dan klaagster wil betogen, maakt van het medisch dossier niet – verplicht – deel uit eventuele documentatie ten aanzien van klachten van derden tegen de hulpverlener. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.319 van:

A., wonende te B., appelante, gemachtigde: mr. P.E.M. Meijer,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerster in hoger beroep,

gemachtigde: mr. S. Slabbers.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna: klaagster - heeft op 24 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna: de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 juni 2012, onder nummer 11183 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster heeft per e-mail op 26 juli 2012 een beroepschrift verzonden aan het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven. De psychiater heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 maart 2013, waar zijn verschenen de psychiater, bijgestaan door

mr. S. Slabbers. Klaagster is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen

door haar gemachtigde, mr. P.E.M. Meijer.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op verzoek van klaagster heeft verweerster in een brief van 23 augustus 2011 medisch-psychiatrische informatie aangaande klaagster verstrekt. Klaagster heeft deze brief doorgestuurd aan haar advocaat, opdat deze de brief zou indienen in een lopende rechtszaak tussen klaagster en haar ex-partner. Als gevolg hiervan heeft deze ex-partner een klacht ingediend bij de klachtencommissie. Op 4 november 2011 heeft verweerster een gesprek gehad met de ex-partner. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster naar de ex-partner gecommuniceerd dat de inhoud van de brief van

23 augustus 2011 niet conform de professionele standaarden en vigerende richtlijnen is opgesteld en zo niet verzonden had mogen worden. Klaagster heeft een brief van gelijke strekking ontvangen.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster haar beroepsgeheim te hebben geschonden doordat verweerster op 4 november 2011 zonder toestemming van klaagster een gesprek heeft gevoerd met de ex-partner van klaagster, waarbij de medische gegevens van klaagster aan de orde zijn geweest.

Klaagster verwijt verweerster voorts dat verweerster het dossier van klaagster heeft aangepast omdat de ex-partner van klaagster haar blijkbaar bang heeft gemaakt en dat het dossier niet volledig is c.q. is opgeschoond, omdat niet alle relevante informatie aangaande de problematiek van klaagster daarin wordt aangetroffen.

4. Het standpunt van verweerster

Naar aanleiding van de door de ex-partner van klaagster ingediende klacht heeft verweerster een uitnodiging ontvangen voor een bemiddelingsgesprek. Zij heeft aan die uitnodiging gehoor gegeven omdat zij zich vanuit haar professionele verantwoordelijkheid diende te verantwoorden voor haar handelen. In dat gesprek heeft verweerster geen informatie over klaagster verstrekt. De ex-partner heeft in dat gesprek alleen aangegeven dat verweerster de brief van 23 augustus 2011 met die inhoud niet had mogen versturen in de wetenschap dat deze brief zou worden ingebracht in een gerechtelijke procedure. Verweerster heeft gevolg gegeven aan het verzoek van de ex-partner om rectificatie. Verweerster heeft niet toegezegd de brief van 23 augustus 2011 te zullen veranderen in het voordeel van de ex-partner. Evenmin is aan klaagster aangegeven dat het dossier van klaagster zou worden aangepast. Dit heeft verweerster ook niet gedaan.

In het medisch dossier van klaagster is geen informatie opgenomen over de door haar ex-partner ingediende klacht en de procedure daarover. In het dossier dienen gegevens opgenomen te worden omtrent de behandeling en begeleiding van de patiënt, voor zover dit voor een goede hulpverlening noodzakelijk is. Documentatie over klachten hoort niet thuis in het dossier.

5. De overwegingen van het college

Klaagster stelt dat in het gesprek op 4 november 2011 medische gegevens van klaagster door verweerster zijn besproken met de ex-partner van klaagster en dat het dossier van klaagster door verweerster is aangepast. Verweerster ontkent een en ander en stelt dat in het gesprek met de ex-partner van klaagster slechts formele en procedureel technische zaken zijn besproken en dat zij het dossier naar aanleiding van dat gesprek niet heeft aangepast.

In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden.

Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Naar het oordeel van het college kan er niet aan voorbijgegaan worden dat klaagster de brief van 23 augustus 2011 zelf via haar advocaat in een gerechtelijke procedure tussen haar en haar ex-partner heeft ingediend, zodat de ex-partner reeds daardoor op de hoogte was van medische gegevens van klaagster.

Met betrekking tot de inhoud van het dossier is het college van oordeel dat verweerster terecht opmerkt dat slechts die gegevens omtrent de behandeling en begeleiding van de patiënt in het dossier behoren te staan die voor een goede hulpverlening noodzakelijk is. Documentatie over klachten, en zeker over klachten van derden, hoort niet thuis in het dossier. Ook de persoonlijke aantekeningen van verweerster behoeven niet in het dossier te worden opgenomen.

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mede dat de klacht op alle onderdelen kennelijk ongegrond wordt bevonden.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder ‘ 2. De feiten ’zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Het beroepschrift is niet ingediend op een wijze als voorzien in art. 1 van het Reglement van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Het Centraal Tuchtcollege overweegt hieromtrent het volgende. De in art. 1 van het Reglement voorgeschreven wijzen van indiening van een beroepschrift zijn limitatief en  indiening op andere wijze of buiten de daarvoor gestelde termijn leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. In dit geval zal het Centraal Tuchtcollege deze consequentie echter niet verbinden aan het feit dat het beroepschrift per e-mail werd ingediend. De reden hiervoor is dat het Regionaal Tuchtcollege heeft nagelaten dadelijk na ontvangst van de e-mail van mr. Meijer waarin het beroepschrift als bijlage was opgenomen, laatstgenoemde erop te wijzen dat het beroepschrift niet op rechtsgeldige wijze was ingediend en dat hij nog dezelfde dag – de laatste dag van de beroepstermijn - alsnog op de in het reglement voorgeschreven wijze het beroepschrift diende in te dienen, waarvoor nog voldoende tijd bestond, zoals mr. Meijer ter zitting in hoger beroep heeft duidelijk gemaakt. Anders dan van de zijde van klaagster ter zitting is bepleit, bestaat geen aanleiding om, naar analogie van het bepaalde in art. 1 onder e van het Reglement met betrekking tot de indiening van het beroepschrift per fax, indiening per e-mail toelaatbaar te achten indien het beroepschrift daarin als bijlage is opgenomen. Het is aan de wet- en regelgever om deze vorm van electronische indiening van een klaag- of beroepschrift of andere processtukken te regelen, omdat invoering van die mogelijkheid, gelet op de eisen die daarbij moeten worden gesteld aan de verifieerbaarheid van het tijdstip van ontvangst en van de authenticiteit en integriteit van die stukken, het treffen van de nodige maatregelen binnen de secretariaten van de tuchtcolleges vergt. Opmerking verdient dat, naar het Centraal Tuchtcollege bekend is, noch in procedures voor de burgerlijke rechter, noch in procedures voor de bestuursrechter, noch in die voor de strafrechter de indiening van processtukken - ook als dat dient tot het instellen van een rechtsmiddel - per e-mail is toegestaan.

4.2       Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klaagster ongegrond geacht. Klaagster kan zich in dit oordeel niet vinden. In het beroepschrift stelt klaagster dat de psychiater het vertrouwen van klaagster heeft geschonden doordat zij niet heeft onderkend dat het belang van klaagster voorop diende te staan. Daarnaast heeft de psychiater de schijn van belangenverstrengeling gewekt doordat haar eigen belang mede gediend was bij het afwenden van de jegens de psychiater ingestelde klacht door de heer Kok. De psychiater heeft volgens de klacht haar dossierplicht geschonden door niet in het medisch dossier de gegevens op te nemen die direct raken aan het geestelijk gezondheidsbelang van klaagster.

4.3       De psychiater stelt zich op het standpunt dat de eerste twee onderdelen van de hiervoor samengevat weergegeven klachten voor het eerst in hoger beroep zijn aangevoerd, zodat deze klachtonderdelen buiten beschouwing dienen te blijven. Met betrekking tot het verwijt dat de psychiater haar medische dossierplicht heeft geschonden, voert de psychiater aan dat deze klacht ook uitgebreider is geformuleerd dan in eerste aanleg. Voorts stelt de psychiater dat in het beroepschrift nieuwe klachten worden geformuleerd en een herhaling van standpunten zoals aangevoerd in eerste aanleg, maar dat niet duidelijk wordt wat de beroepsgronden zijn en welke grieven er worden aangevoerd tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege. De psychiater weerspreekt voorts dat zij tuchrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Blijkens het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 23 mei 2012, heeft klaagster haar klacht beperkt tot het schenden door de psychiater van de geheimhoudingsverplichting. De eerder bij klaagschrift geformuleerde klachten heeft klaagster bij repliek ingetrokken. Blijkens de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege is beslist op de klachtonderdelen ‘schending van het beroepsgeheim’ en ‘aanpassing van het medisch dossier’. Van deze klachten maakt geen deel uit het verwijt dat de psychiater zich schuldig zou hebben gemaakt aan belangenverstrengeling en evenmin kan hierin worden gelezen dat zij partijdig was en klaagster heeft benadeeld. Een klacht of klachtonderdeel kan niet voor het eerst in hoger beroep ter beoordeling worden voorgelegd. Daarmee zou aan de desbetreffende verweerder een instantie van verweer kunnen worden ontnomen. Ten aanzien van deze bezwaren verwerpt het Centraal Tuchtcollege reeds daarom het beroep van klaagster.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege is overigens van oordeel dat vorenbedoelde (nieuwe) klachtonderdelen niet opgaan. Anders dan klaagster wil betogen, heeft de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een correctie te geven op een eerder geschreven brief, op het moment dat de psychiater zich ervan bewust werd dat deze brief, inhoudende een verklaring, niet was opgesteld met inachtneming van daarop toe te passen richtlijnen. De enkele omstandigheid  dat als gevolg van deze correctie de positie van klaagster in een civiele procedure  in voor haar ongunstige zin kan worden beïnvloed, brengt  niet mee dat de psychiater zich schuldig maakt aan tuchtrechtelijk verwijtbare schending van vertrouwen. Het Centraal Tuchtcollege stelt verder vast, dat van een verstrengeling van belangen niet is gebleken. De door klaagster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden kunnen – zo al juist – niet leiden tot de conclusie dat de psychiater tuchtrechtelijk belangenverstrengeling, althans het opwekken van de schijn daarvan, kan worden verweten.

4.6       Tot slot, met betrekking tot het door klaagster geuite verwijt dat de psychiater niet alle relevante documentatie in het medisch dossier van klaagster heeft opgenomen, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat in het medisch dossier aanwezig behoren te zijn de documentatie ten aanzien van de gezondheidstoestand van patiënt en de overige stukken die voor een goede hulpverlening noodzakelijk zijn. In artikel 7:454 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat dit als volgt omschreven: ‘ De hulpverlener richt een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is.’ Anders dan klaagster wil betogen, behoort tot die gegevens niet eventuele documentatie ten aanzien van klachten die derden tegen het handelen van een hulpverlener hebben ingediend bij instanties die zulke klachten behandelen.

4.7       De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het hoger beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. J.P. Balkema, leden-juristen en drs. M. Drost en drs. A.C.L. Allertz, leden- beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

6 juni 2013.                                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.