ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2968 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.272

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2968
Datum uitspraak: 06-06-2013
Datum publicatie: 07-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.272
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater dat zij niet (tijdig) inhoudelijk gereageerd op de brief van mr. B d.d. 21 december 2010, dat zij een onjuiste verklaring heeft gegeven voor de weigering inhoudelijk op genoemde brief te reageren en dat zij ten onrechte niet inhoudelijk heeft gereageerd en zich te dien aanzien heeft verscholen achter de geneesheer directeur. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat klager tijdens de BOPZ-zitting van 30 december 2010 door niet adekwaat en tijdig reageren door de psychiater niet is bijgestaan door de door hemzelf gekozen raadsman. Bij de brief van mr. B. was een door klager ondertekende medische machtiging gevoegd, op grond waarvan de psychiater gerechtigd en gehouden was nadere informatie te verstrekken. De psychiater heeft het recht van klager op een vrije keuze van zijn advocaat gefrustreerd in een voor klager precaire situatie en ten opzichte van hem in dit opzicht niet de zorg betracht, die zij had behoren te betrachten. Het college acht de klacht gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing en verklaart de klacht alsnog ongegrond. De psychiater heeft de brief van mr. B. beantwoord bij schrijven van 14 januari 2011, en op dat moment was de zitting bij de rechtbank al geweest. Deze ongelukkige omstandigheid is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet toe te rekenen aan onzorgvuldigheid van de psychiater, nu zij uit de inhoud van deze brief en de weinig specifieke vraagstelling daarin niet heeft hoeven begrijpen dat het risico bestond dat klager bij een zitting mogelijk niet zou worden vertegenwoordigd door de advocaat van zijn eerste keuze. Temeer niet, nu de gebruikelijke gang van zaken zou zijn geweest dat een advocaat die zijn cliënt wenst bij te staan bij de behandeling van een verzoek tot rechterlijke machtiging daartoe contact opneemt met de rechtbank om zich bekend te maken als advocaat. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is de oorzaak dat mr. B. niet in de gelegenheid is geweest klager ter zitting bij te staan primair gelegen in diens eigen handelen c.q. nalaten. De psychiater was, als ambulant behandelaar van klager, niet de aangewezen persoon voor het verkrijgen van de informatie die mr. B. nodig had en zij was als zodanig ook niet op de hoogte van het feit dat de mondelinge behandeling van het voorzoek tot rechterlijke machtiging van klager aanstaande was.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.272 van:

A., psychiater, werkzaam te B., appellante, gemachtigde

mw. mr. M.J. Spieringhs, advocaat te Eindhoven

tegen

C., verblijvende te B..

1.         Verloop van de procedure

C. en D. – hierna: mr. B. - hebben op 3 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. - hierna: de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 april 2012, onder nummer 1144b, heeft dat College klager sub 2 niet-ontvankelijk verklaard, de klacht van klager sub 1 – hierna: klager – gegrond verklaard en de psychiater de maatregel van waarschuwing opgelegd, onder bepaling dat de beslissing, zodra deze onherroepelijk is geworden zal worden bekendgemaakt op de voet van artikel 71 Wet BIG. De psychiater is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 maart 2013, waar zijn verschenen de psychiater, bijgestaan door mr. M.J. Spieringhs. Klager is niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 21 december 2010 heeft klager zich gewend tot mr. B met het verzoek hem als advocaat terzijde te staan in verband met het navolgende. Klager had vernomen dat zijn familie in overleg met de psychiater bij wie hij toen onder ambulante behandeling was (verweerster), voornemens was om hem gedwongen te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Klager wilde zich tegen een dergelijke gedwongen opname verzetten. Tussen mr. B en klager is met het oog daarop een overeenkomst tot verlening van juridische bijstand (verder aangeduid als overeenkomst van opdracht) gesloten. Klager heeft voorts een medische machtiging aan mr. B verstrekt ten behoeve van het inwinnen van de benodigde medische informatie omtrent klager bij behandelende medici.

Bij brief d.d. 21 december 2010 heeft mr. B zich gewend tot verweerster met het verzoek hem te informeren over de vraag of een gedwongen opname van klager wordt overwogen en of zij klager in staat acht de overeenkomst van opdracht met mr. B aan te gaan. Tevens vraagt hij daarin om nader overleg met haar over het vervolg van de psychiatrische zorg voor klager en zijn optreden als advocaat voor klager. Een kopie van de op dat moment nog niet door klager ondertekende overeenkomst van opdracht (pas een dag later heeft klager een ondertekend exemplaar op het kantoor van mr. B afgegeven), de begeleidende brief van mr. B aan klager d.d. 21 december 2010 en de door klager ondertekende medische machtiging waren bijgevoegd.

Bij brief van 14 januari 2011 (door mr. B ontvangen op 17 januari 2011) deelt verweerster hem mee, dat zij over zijn brief overleg heeft gepleegd met de geneesheer-directeur van de instelling waarbij zij werkzaam is, en dat het resultaat daarvan is dat zij geen rol kan spelen in de beantwoording van de door mr. B gestelde vragen. Tevens vermeldt zij daarin dat indien “uw cliënt” (bedoeld is hier klager) in behandeling is bij de instelling, waarbij zij werkzaam is, hij zich samen met een eventuele vertegenwoordiger voor nadere informatie kan wenden tot zijn behandelverantwoordelijke.

Bij brief d.d. 28 januari 2011 verzoekt mr. B verweerster om alsnog een inhoudelijke reactie te geven en herhaalt hij het verzoek van zijn cliënt om een gesprek met haar samen met mr. B.

Verweerster reageert daarop bij brief d.d. 7 februari 2011, waarin zij volstaat met een verwijzing naar haar eerdere brief van 14 januari 2011.

In de tussenliggende tijd heeft naar aanleiding van het verzoek tot gedwongen opname van klager op 30 december 2010 een zogenaamde Bopz-zitting plaatsgevonden en is klager naar aanleiding van de toewijzende beschikking van de rechtbank van diezelfde datum op grond van de Wet Bopz onmiddellijk voor zes maanden opgenomen op de gesloten afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis, waarin verweerster werkzaam was. Bij de behandeling van het verzoek is een door de rechtbank toegevoegde Bopz-advocaat (niet zijnde mr. B) aanwezig geweest ten behoeve van de verlening van juridische bijstand aan klager. In de beschikking van de rechtbank is vermeld, dat klager uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen bijstand te willen van de toegevoegde raadsman, maar wel in te stemmen met zijn aanwezigheid bij de behandeling. Mr. B heeft hiervan voor het eerst vernomen op

4 januari 2011 via een zoon van klager. Desverzocht is mr. B hierover ingelicht bij brief d.d. 7 januari 2011 door de toegevoegde advocaat, die zich tevens op het standpunt heeft gesteld dat zijn bemoeienis met klager als Bopz-advocaat is beëindigd en dat wat hem betreft mr. B klager verder als raadsman kan bijstaan. Voorts heeft hij mr. B de voor het verzoek tot gedwongen opname vereiste geneeskundige verklaring en de beschikking van de rechtbank van 30 december 2010 verstrekt.

Op 7 februari 2011 heeft mr. B telefonisch contact opgenomen met de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis. Daaraan ging vooraf een telefoongesprek tussen mr. B en  een medewerker van de afdeling, waar klager was opgenomen. Volgens mr. B heeft die medewerker toen tegen hem gezegd dat hij niet met klager kon spreken en dat de geneesheer-directeur daarvoor een aanwijzing zou hebben gegeven. In het telefoongesprek tussen mr. B en de geneesheer-directeur heeft mr. B gevraagd of hij nog een inhoudelijk antwoord kon verwachten op de door hem aan verweerster gestelde vragen en of hij zijn cliënt (klager)  telefonisch kon spreken of tot hem kon worden toegelaten en zo nee, waarom niet. Ook heeft hij toen gedreigd met een kort geding als hij niet tot zijn cliënt zou worden toegelaten. De geneesheer-directeur heeft zich volgens mr. B in dat telefoongesprek beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. Ook heeft hij verwezen naar artikel 40 Bopz op grond waarvan contact met een gedwongen opgenomen patiënt kan worden verhinderd als daarvan “ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt”.

Op 8 februari 2011 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen klager, de geneesheer-directeur en een psychiater in opleiding, die op dat moment bij de behandeling van klager betrokken was. Naar aanleiding van dit gesprek heeft klager een korte verklaring gedateerd 8 februari 2011 voor akkoord ondertekend, waarin staat vermeld dat klager tijdens dit gesprek heeft gezegd, dat hij op geen enkele wijze nog contact wenst met mr. B en geen verdere bijstand door mr. B wenst te krijgen.  Vervolgens heeft mr. B een kort geding aanhangig gemaakt. Bij vonnis d.d.

21 februari 2011 heeft de voorzieningenrechter het psychiatrisch ziekenhuis en de geneesheer-directeur geboden ongestoord contact tussen mr. B en zijn cliënt mogelijk te maken zowel telefonisch als middels bezoek.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

De klacht richt zich tegen meerdere personen. Van de in het klaagschrift vermelde klachten hebben alleen de hieronder vermelde klachtonderdelen specifiek betrekking op verweerster:

1.         verweerster heeft niet (tijdig) inhoudelijk gereageerd op de brief van mr. B

                        d.d. 21 december 2010;

2.         de gegeven verklaring voor de weigering om inhoudelijk op genoemde brief te

                        reageren, is onjuist;

3.         verweerster heeft ten onrechte de door mr. B gestelde vragen niet inhoudelijk

beantwoord en zich verscholen achter (een instructie van) de geneesheer-directeur.

Het college heeft daarbij in aanmerking genomen, dat verweerster na de gedwongen opname van klager op 30 december 2010 niet meer als behandelaar van klager is opgetreden en de behandeling van klager toen door anderen is overgenomen.

4. Het standpunt van verweerster

De klacht is door verweerster gemotiveerd betwist. Bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen zal het college voor zover nodig daarop nader ingaan.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid van mr. B als medeklager

Verweerster heeft gesteld, dat mr. B als medeklager in zijn klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is als bedoeld in artikel 65 Wet BIG.

Mr. B heeft in zijn brief aan het college d.d. 22 maart 2011 hierover opgemerkt, dat hij –gelet op de overeenkomst van opdracht- er rechtstreeks belang bij heeft dat hij toegang krijgt tot zijn cliënt om de overeengekomen werkzaamheden te kunnen uitvoeren en zodoende inkomsten te genereren en dat hij schade lijdt als gevolg van het gewraakte verzuim zijdens de zorginstelling c.q. de aldaar voor de zorg verantwoordelijke personen.

Het college is van oordeel, dat een advocaat van een patiënt, die zich in zijn eigen beroepsmatig belang geschaad acht, niet als een rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG kan worden beschouwd en verwijst in dit verband naar een uitspraak van het Centraal Medisch Tuchtcollege d.d. 15 juni 1995 (MC 1995, nr.43, p.1377). Mr. B zal daarom als medeklager niet ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.

Klachtonderdelen 1 tot en met 3

De klachtonderdelen 1 tot en met 3 hebben allemaal betrekking op de wijze, waarop door verweerster is gereageerd op de brief van mr. B aan haar van 21 december 2010 en zullen door het college daarom gezamenlijk worden behandeld. Vast staat dat klager vanaf 2008 tot aan zijn gedwongen opname op 30 december 2010 bij verweerster onder behandeling is geweest. Door niet adekwaat en tijdig op die brief te reageren is klager tijdens de Bopz-zitting van 30 december 2010 over zijn gedwongen opname niet bijgestaan door de door hem zelf gekozen raadsman, zoals ook wordt bevestigd in de beschikking van de rechtbank van 30 december 2010. Door verweerster is ter rechtvaardiging van haar handelwijze onder meer aangevoerd, dat zij in de bewuste periode (21- 30 december 2010 met uitzondering van 24 december) niet heeft gewerkt, dat zij twijfelde of mr. B wel bevoegd was om als advocaat van klager op te treden, omdat er een niet door klager ondertekende overeenkomst van opdracht bij die brief was gevoegd, dat zij op 24 december 2010 overleg met de geneesheer- directeur heeft gehad over hoe om te gaan met deze brief en dat zij daarna weer met vakantie is gegaan zonder op dat moment die brief te beantwoorden en dat de geneesheer- directeur haar heeft gesteund in deze handelswijze.

Het college stelt vast, dat bij die brief ook een wel door klager ondertekende medische machtiging was gevoegd op grond waarvan verweerster gerechtigd / gehouden was om mr. B nadere informatie te verstrekken. Als verweerster op grond van die niet ondertekende overeenkomst van opdracht twijfelde over de bevoegdheid van mr. B, dan had het op haar weg gelegen om daarover nader contact op te nemen met hem. Dit klemt te meer, omdat verweerster wist dat op 30 december 2010 de Bopz-zitting zou plaatsvinden en mr. B in zijn brief daar ook uitdrukkelijk naar gevraagd heeft. Aldus heeft verweerster naar het oordeel van het college het recht van klager op een vrije keuze van zijn advocaat gefrustreerd in een voor klager precaire situatie en ten opzichte van hem in dit opzicht niet de zorg betracht, die zij had behoren te betrachten. Als zij in die bewuste periode grotendeels afwezig was dan had zij, gelet op de urgentie van de situatie, in adekwate waarneming moeten voorzien. Het feit, dat de geneesheer-directeur haar heeft gesteund in haar handelswijze, laat onverlet dat zij ook zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk blijft voor haar handelswijze. Het college acht de klacht derhalve gegrond. Gelet op alle omstandigheden acht het college het passend verweerster de maatregel van waarschuwing op te leggen.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder ‘ 2. De feiten ’ zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat geen beroep is ingesteld van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat mr. B.  niet-ontvankelijk is in zijn klacht tegen de psychiater. Dit oordeel blijft derhalve in stand zodat het beroep van de psychiater zich uitsluitend richt tegen de beslissing op de klacht van klager. Met betrekking tot dit beroep overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

4.2       De psychiater kan zich niet vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van klager en dat haar te dien aanzien de maatregel van waarschuwing is opgelegd. Ten eerste stelt zij aan de orde dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat niet blijkt dat klager heeft gewild of bedoeld een klacht in te dienen. Na ondertekening van het klaagschrift is niet gebleken dat er nog contact heeft plaatsgevonden tussen klager en mr. B., en uit de enkele ondertekening van de klacht door klager mag in dit geval niet zonder meer zijn bedoeling tot het instellen van de klacht worden afgeleid, gelet op de psychische gesteldheid van klager destijds en de in die periode vastgestelde inconsistenties in zijn verklaringen en gedrag.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege volgt de psychiater niet in dit standpunt. Door ondertekening van het klaagschrift door klager, waarna deze kwestie aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling is voorgelegd, is de klacht aanhangig geworden. Niet is gesteld of gebleken dat nadien door of namens klager een beroep is gedaan op zijn wilsonbekwaamheid ten tijde van de ondertekening van het klaagschrift. Daarom dient in deze procedure ervan te worden uitgegaan dat hij op dat tijdstip voldoende in staat was zijn wil te bepalen.  

4.4       De psychiater stelt zich voorts op het standpunt dat zij jegens klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en zij voert daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aan. Tot 1 januari 2011 was de psychiater ambulant behandelaar van klager. Als zodanig was zij dus niet betrokken bij het opstellen van de geneeskundige verklaring die heeft geleid tot de gedwongen opname van klager. De geneeskundige verklaring in het kader van een verzoek tot een rechterlijke machtiging in de zin van de Wet Bopz wordt immers opgesteld door een onafhankelijke psychiater. Het Regionaal Tuchtcollege heeft ten onrechte aangenomen dat de psychiater op de hoogte was van de datum van behandeling door de rechtbank van het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging met betrekking tot klager. Op de brief van mr. B. van 21 december 2010 heeft zij niet aanstonds inhoudelijk geantwoord  nu daarin aan haar de vraag was voorgelegd of zij klager in staat achtte om een overeenkomst van opdracht met mr. B. aan te gaan terwijl bij die brief een niet door klager ondertekende overeenkomst van opdracht was overgelegd. In verband met vakantie heeft zij, na overleg met de behandelaar van klager en met de geneesheer-directeur, bij brief van

14 januari 2011 aan mr. B. te kennen gegeven dat zij geen rol had bij de beantwoording van zijn vragen, en dat hij zich voor informatie kon wenden tot de behandelverantwoor-delijke. De psychiater stelt voorts op 24 december 2010 te hebben geprobeerd telefonisch met mr. B. in contact te komen, maar dat hij op die dag niet bereikbaar was. De psychiater wijst er in dit verband nog op dat mr. B. haar voor het verkrijgen van informatie over zijn cliënt helemaal niet nodig had. Hij had zich tot de griffie van de rechtbank en tot de aan klager toegevoegde Bopz-advocaat kunnen wenden om zich als advocaat van klager bekend te maken en zich aldus de gewenste of benodigde informatie kunnen verschaffen.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de gang van zaken als gevolg waarvan mr. B. niet heeft kunnen optreden als de advocaat van klager bij de behandeling ter zitting van het Bopz verzoek. Daartoe is van belang dat de brief van mr. B. slechts de vraag bevatte of de (werkgever van) de psychiater overwoog een gedwongen opname te vragen en of de psychiater klager in staat achtte de bijgevoegde overeenkomst van opdracht met mr. B. te ondertekenen. Deze brief van 21 december 2010 heeft de psychiater beantwoord bij schrijven van 14 januari 2011, en op dat moment had de zitting bij de rechtbank al plaatsgevonden. Deze ongelukkige omstandigheid is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet toe te rekenen aan onzorgvuldigheid van de psychiater, nu zij uit de inhoud van deze brief en de weinig specifieke vraagstelling daarin niet heeft hoeven begrijpen dat het risico bestond dat klager bij een zitting mogelijk niet zou worden vertegenwoordigd door de advocaat van zijn eerste keuze. Temeer niet, nu de gebruikelijke gang van zaken zou zijn geweest dat mr. B., die zijn cliënt wenste bij te staan bij de behandeling van het verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging, daartoe contact  zou hebben opgenomen met de rechtbank om zich bekend te maken als advocaat van klager. In het geval dat mr. B. zou zijn meegedeeld dat ten aanzien van zijn cliënt al een andere, door de rechtbank toegevoegde advocaat bekend was, had mr. B. zich met die advocaat in verbinding kunnen stellen om een overdracht te bewerkstelligen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is de oorzaak dat mr. B. niet in de gelegenheid is geweest klager ter zitting bij te staan, dan ook voornamelijk gelegen in diens eigen handelen c.q. nalaten.

4.6       Uit het voorgaande volgt dat de psychiater naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Het Centraal Tucht-college zal de bestreden uitspraak vernietigen en de klacht in al zijn onderdelen  alsnog ongegrond verklaren.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart de klachten alsnog ongegrond.       

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. J.P. Balkema, leden-juristen en drs. M. Drost en drs. A.C.L. Allertz, leden- beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

6 juni 2013.                Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.