ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2965 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.375

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2965
Datum uitspraak: 06-06-2013
Datum publicatie: 07-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.375
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager verwijt verweerster dat zij onjuiste mededelingen aan Bureau Jeugdzorg heeft gedaan over het gebruik van geweld door klager. Het Regionaal Tuchtcollege beoordeelt de klacht als gegrond en legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op. In hoger beroep verklaart het Centraal Tuchtcollege de meldcode kindermishandeling in het onderhavige geval niet van toepassing nu er geen sprake was van een dergelijke melding maar verwerpt het beroep van verweerster voor het overige en handhaaft de oplegging van de maatregel van waarschuwing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.375 van:

A., huisarts, wonende te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

tegen

C., wonende te D., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klager - heeft op 6 april 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 juli 2012 onder nummer 11/110, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 april 2013, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, kantoorgenoot van de gemachtigde van de arts.

Mr. Berkhoff-Muntinga heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klager is de vader van E., geboren op 6 september 1992. Verweerster is sinds 1998 de huisarts van zowel vader als dochter.

2.2       In verband met psychosociale problematiek bij E. was verweerster vanaf 2007 betrokken bij een langdurig zorgtraject voor E.. E. stond via Bureau Jeugdzorg onder behandeling bij F..

2.3       In februari en maart 2008 kreeg verweerster signalen van een thuissituatie waarbij sprake zou zijn van gebruik van geweld. Deze signalen waren afkomstig van de fysiotherapeut en de revalidatiearts waar E. onder behandeling stond. Verweerster vond dit bevestigd in een gesprek met E. zelf. In oktober 2008 kreeg verweerster wederom signalen van het gebruik van geweld in de thuissituatie, zowel

vanuit het behandelcircuit als van E. zelf. Op deze momenten zag verweerster geen noodzaak tot ingrijpen, maar gaf zij E. het advies om de thuissituatie met klager te bespreken.

2.4       Op 16 oktober 2009 zag verweerster E. opnieuw op het spreekuur, waarbij E. melding maakte van een worsteling thuis. Op basis van haar bevindingen en lichamelijk onderzoek, waarbij verweerster een dikke blauwe elleboog waarnam, heeft verweerster met E. besproken dat voor E. een andere woonruimte moest worden gezocht. E. stemde hiermee in waarop verweerster eerst F. heeft gecontacteerd en vervolgens Bureau Jeugdzorg.

2.5       Op 3 december 2009 is verweerster gebeld door een vertrouwensarts van Bureau Jeugdzorg en is gesproken over ‘het lichamelijk geweld’ dat bij E. zou zijn gebruikt. In dat telefoongesprek heeft verweerster herhaald dat zij van andere hulpverleners zorgelijke signalen had gekregen en heeft zij verslag gedaan van haar eigen bevindingen.

2.6       Verweerster heeft de verslagen van de gesprekken van 16 oktober 2009 en

3 december 2009 op 11 december 2009 in concept gelezen en geaccordeerd.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster aan Bureau Jeugdzorg onjuiste mededelingen heeft gedaan over het gebruik van lichamelijk geweld door klager tegen zijn dochter.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De overwegingen van het college

5.1       Vast staat dat verweerster op 16 oktober 2009 contact heeft opgenomen met Bureau Jeugdzorg en dat zij Bureau Jeugdzorg heeft ingelicht over de zorgelijke thuissituatie die E. betrof. Op 3 december 2009 is dit andermaal met Bureau Jeugdzorg besproken. Blijkens de gecorrigeerde weergave van het gesprek van

16 oktober 2009 heeft verweerster aangegeven dat ‘E. en vader een haat-liefde verhouding hebben waarbij sprake is van lichamelijk geweld door vader’. Blijkens de gecorrigeerde weergave van het gesprek van 3 december 2009 heeft verweerster onder meer besproken dat ‘E. een flinke kneuzing aan haar arm had als gevolg van een worsteling met vader’.

5.2       Vast staat voorts dat, hoewel verweersters intentie van het contact met Bureau Jeugdzorg op 16 oktober 2009 was gelegen in een verzoek om hulp bij het vinden van woonruimte, Bureau Jeugdzorg het contact heeft aangemerkt als een melding van kindermishandeling, dan wel het contact heeft aangegrepen om een onderzoek naar kindermishandeling in te stellen. Gezien de inhoud van de mededelingen door verweerster is dit voorstelbaar en de wenselijkheid van een melding of onderzoek wordt als zodanig ook door klager onderkend. Verweerster treft daarvan geen verwijt, sterker nog, zelfs al zou haar primaire verzoek het doel hebben gehad van een melding van kindermishandeling, dan zou verweerster blijk hebben gegeven van een zorgvuldige belangenafweging en zou zij het belang van het kind in dit geval terecht hebben laten prevaleren boven haar beroepsgeheim.

5.3       Wel treft verweerster een verwijt wat betreft de inhoud van de berichtgeving aan Bureau Jeugdzorg, meer in het bijzonder de melding van het gebruik van lichamelijk geweld door klager tegen zijn dochter. Het college stelt daartoe voorop dat van een arts mag worden verwacht dat deze de inhoud van zijn berichten aan Bureau Jeugdzorg correct weergeeft in die zin dat daarin wordt vermeld welke signalen er zijn ontvangen en dat er zorgen zijn over mishandeling. Dit moet niet worden geponeerd als feiten. Overleg met klager is volgens de code aangewezen "zo mogelijk" en was in dit geval mogelijk. Dit geldt ook voor verweerster en klemt te meer nu het bij terugkoppeling van de gespreksverslagen op 11 december 2009 voor verweerster duidelijk had moeten zijn dat Bureau Jeugdzorg een onderzoek instelde met mogelijk (verstrekkende) gevolgen voor klager en (zijn relatie met) zijn dochter. Verweerster echter heeft zich in haar geaccordeerde verklaring van 16 oktober 2009, ondanks dat zij ter zitting heeft uitgesproken dat het haar niet duidelijk was dat het klager was die lichamelijk geweld bij zijn dochter zou gebruiken, wel in die zin uitgelaten door daarin te spreken van lichamelijk geweld en een verband te leggen tussen dit lichamelijk geweld en klager. Hetzelfde geldt voor het verslag van

3 december 2009, zij het dat in dat verslag in wat minder duidelijke bewoordingen is gesteld dat het gaat over het gebruik van geweld door klager.

5.4       Door aldus te handelen heeft verweerster gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. De klacht is daarom gegrond en de oplegging van na te melden maatregel passend.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       De arts heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. De eerste drie grieven richten zich - kort gezegd - tegen (hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen met betrekking tot) de toepassing van de meldcode kindermishandeling. Met de vierde grief komt de arts in beroep tegen hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld met betrekking tot de weergave van de berichtgeving van de arts aan Bureau Jeugdzorg. De arts concludeert tot vernietiging van de beslissing in eerste aanleg en tot ongegrond verklaring van de klacht, althans tot het achterwege laten van het opleggen van een maatregel.

4.2       Klager heeft in hoger beroep verweer gevoerd. Hij concludeert - impliciet - tot verwerping van het beroep van de arts en tot bevestiging van de bestreden beslissing.

4.3       Met betrekking tot de eerste drie grieven die zich voor een gezamenlijke behandeling lenen, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Op grond van de inhoud van de  stukken en het ter terechtzitting in hoger beroep behandelde moet worden geoordeeld dat het telefonisch contact, zoals dat door de arts op

16 oktober 2009 met Bureau Jeugdzorg is opgenomen, niet valt aan te merken als een melding in de zin van de meldcode kindermishandeling. Tijdens dat gesprek heeft de arts weliswaar haar zorgen geuit over de (thuis)situatie van de dochter van klager, maar het contact was voornamelijk gericht op het organiseren van hulp aan de dochter van klager bij het regelen van een andere woonplek. Dat betekent dat in het onderhavige geval de meldcode kindermishandeling niet van toepassing is. Voor zover de grieven van de arts zijn gericht op het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat die meldcode  van toepassing is slaagt het beroep derhalve.

4.4       Met de vierde grief voert de arts aan dat het Regionaal Tuchtcollege één zin uit de door de medewerker van Bureau Jeugdzorg opgestelde en door de arts geaccordeerde weergave van de gesprekken van 16 oktober en 3 december 2009 heeft gelicht en op grond daarvan de klacht gegrond heeft geoordeeld. De arts is van mening dat het Regionaal Tuchtcollege de inhoud van die teksten ten onrechte niet in hun geheel en in onderlinge samenhang heeft beoordeeld.

Met betrekking tot deze vierde grief oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

4.5       In een geval als het onderhavige, waarbij een huisarts contact opneemt met Bureau Jeugdzorg teneinde zijn of haar zorgen te uiten over de (thuis)situatie van een minderjarige patiënt en waarbij een medewerker van Bureau Jeugdzorg vervolgens een schriftelijke weergave van het met de huisarts gevoerde gesprek opstelt en door de huisarts laat accorderen, krijgt een dergelijke door de huisarts geaccordeerde weergave de status van een verklaring van de huisarts omtrent de situatie waarin de minderjarige zich bevindt. Aan zo’n verklaring wordt niet alleen betekenis gehecht maar die verklaring kan in een door Bureau Jeugdzorg vervolgens in te stellen onderzoek ook een eigen leven gaan leiden.  Van zo’n verklaring kan/kunnen de persoon/personen op wie die verklaring betrekking heeft veel hinder  ondervinden. Reeds om die reden is het van groot belang dat de formulering van zo’n verklaring zorgvuldig en genuanceerd is en dient als uitgangspunt te gelden dat de huisarts in zo’n verklaring niet meer verklaart dan haar/hem uit eigen waarneming bekend is.

4.6       De weergave van het gesprek van 16 oktober 2009 houdt in dat er sprake is van lichamelijk geweld door vader (lees: klager). Door de weergave van dit gesprek te accorderen is door de arts voorbij gegaan aan het uitgangspunt dat zij niet meer of anders dient te verklaren dan haar uit eigen waarneming duidelijk was geworden. De stelling van de arts dat de inhoud van de beide teksten in onderling verband en samenhang moet worden beoordeeld  doet niet af aan het feit dat de redactie van die tekst aanleiding kan geven tot misverstanden. Ter zitting in hoger beroep heeft de arts ook erkend dat de formulering van de tekst genuanceerder had moeten zijn.       

Gelet op het voorgaande kan de arts  het verwijt worden gemaakt dat zij de door Bureau Jeugdzorg opgestelde  weergave van het gesprek van 16 oktober 2009 niet had mogen accorderen nu deze weergave niet zorgvuldig genoeg is geformuleerd. Dat laat evenwel onverlet dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld door in casu contact op te nemen met Bureau Jeugdzorg.

4.7       Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. Het Centraal Tuchtcollege volgt het Regionaal Tuchtcollege in zijn oordeel dat de klacht gegrond is. Het feit dat de eerste drie door de arts aangevoerde grieven slagen leidt in hoger beroep niet tot een andere beslissing en het Centraal Tuchtcollege handhaaft de maatregel van waarschuwing.

4.8       Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin de meldcode kindermishandeling wordt toegepast;

verwerpt het beroep voor het overige;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. H.J. Blok en drs. B.W. Topman, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2013.                 Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.