ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2963 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.358

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2963
Datum uitspraak: 06-06-2013
Datum publicatie: 07-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.358
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over een in opdracht van het CBR door de arts, tezamen met een psychiater, opgemaakte rapportage in het kader van een vorderingsprocedure van het rijbewijs van klaagsters dochter. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat de arts geen verwijt kan worden gemaakt ter zake van  de aan klaagsters dochter verzonden brief met uitleg over het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht die wellicht duidelijker had gekund. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.358 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., arts, wonende te D., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 5 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

12 juni 2012, onder nummer 2011-130a, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijk maar niet gevoegd met de zaak A. / E. (C2012.359) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 maart 2013, waar zijn verschenen klaagster en de arts. Klaagster heeft pleitnotities overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

            “2. De feiten

            De arts verricht keuringen bij F..

Op 15 januari 2011 heeft te G. - in het kader van de vorderingsprocedure ex artikelen 130-134a van de Wegenverkeerswet - op verzoek van het CBR een onderzoek plaatsgevonden met betrekking tot de dochter van klaagster, H., geboren op 23 april 1989. De dochter van klaagster werd eerst door de arts onderzocht en gekeurd, vervolgens was ook de psychiater bij het verdere onderzoek betrokken. De vraagstelling aan de arts/psychiater luidde: “Is er bij betrokkene sprake van alcoholmisbruik?” Klaagster was bij het onderzoek van haar dochter aanwezig.

Op 14 februari 2011 is het conceptrapport, mede opgemaakt en ondertekend door de psychiater, door F. doorgestuurd naar klaagster. De conclusie van de arts en de psychiater luidde: “…dat er voldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding d.d. 09-10-2010 sprake was van alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-TR, en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden”.

Met het conceptrapport is tevens een brief verstuurd met uitleg over het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Noch klaagster noch haar dochter hebben van deze rechten gebruik gemaakt. Het rapport werd vervolgens doorgestuurd naar het CBR, die een uiteindelijke beslissing heeft genomen, in die zin dat het rijbewijs van de dochter van klaagster ongeldig werd verklaard.

 3. De klacht

Het rapport van de arts vertoont gebreken. Zo staan er feitelijke onjuistheden in het rapport en is niet alle relevante informatie in het rapport opgenomen. Daarnaast zijn gegeven antwoorden niet juist weergegeven en was er sprake van een foutieve vraagstelling.

Klaagster meent dat de diagnose “misbruik” niet door de arts gesteld had mogen worden.

De brief die werd meegestuurd met de conceptrapportage, waarin het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht wordt vermeld, was niet duidelijk opgesteld. Dit is mede de reden waarom klaagster geen gebruik heeft gemaakt van het correctierecht.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal op de verweren van de arts hieronder worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1       In de thans voorliggende zaak is in opdracht van het CBR door de arts, tezamen met een psychiater, een rapportage opgemaakt in verband met een vorderingsprocedure. Voorop dient te worden gesteld dat het niet de taak is van dit College om een uitspraak te doen over de inhoudelijke beslissingen in de vorderingsprocedure. In dit kader dient slechts beoordeeld te worden of de arts als keuringsarts gehandeld heeft conform de tuchtnormen van de Wet BIG.

            Aan de arts werd gevraagd om na te gaan of er sprake was van alcoholmisbruik bij de dochter van klaagster. Vaststaat dat de uiteindelijke beslissing - de ongeldigverkla-ring van het rijbewijs van de dochter van klaagster -  werd genomen door het CBR en niet door de arts. Deze beslissing kan de arts dan ook niet worden aangerekend. 

5.2       Krachtens vaste jurisprudentie dient een (keurings-)rapportage te voldoen aan eisen van vakkundigheid en zorgvuldigheid. Daarbij dient te worden getoetst of de rapportage voldoende  consistent en inzichtelijk is alsmede of er voldoende grondslag is voor de getrokken conclusies. Ook dient de rapportage zich te beperken tot de deskundigheidsgebied van de rapporteur.

            Het College heeft geen aanwijzingen dat het onderzoek door de arts niet volgens genoemde maatstaven en het van toepassing zijnde protocol heeft plaatsgevonden. De arts heeft aangegeven dat er sprake is van een vaste werkwijze, waarbij het onderzoek gebeurt conform een protocol wat zich baseert op de Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen. De arts heeft de dochter van klaagster bevraagd, onderzocht en haar gewicht en adem-alcoholgehalte vastgelegd conform de richtlijn. In aanwezigheid van klaagster en de psychiater werd een samenvatting van de onderzoeksbevindingen gegeven, waarbij klaagster op dat moment niet heeft aangegeven dat er sprake was van feitelijke onjuistheden.

Het is het College niet gebleken dat de aan de arts ter beschikking gestelde informatie onvoldoende gegevens bevatte om een deugdelijk advies op te kunnen stellen.

Ook verder is het College niet gebleken van gebreken ten aanzien van de vakkundigheid of zorgvuldigheid bij het opstellen en/of de inhoud van het rapport. Het onderzoek en de rapportage zijn volgens genoemde richtlijn uitgevoerd en opgesteld, waarbij aan de waarborgen ten aanzien van de rechten van de gekeurde is voldaan.

5.3       Het College merkt nog op dat klaagster tijdens het verhoor in het vooronderzoek heeft verklaard de brief met uitleg over het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht te hebben ontvangen. Als gevolg van het feit dat klaagster van die rechten binnen de gestelde termijn geen gebruik heeft gemaakt - klaagster heeft tijdens het vooronderzoek zelf aangegeven dat zij achteraf gezien dit wél direct had moeten doen -, is de conceptrapportage onherroepelijk geworden en is de rapportage toegezonden aan het CBR. Van deze gang van zaken kan de arts geen verwijt worden gemaakt. Dat de standaardbrief met uitleg over het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht wellicht duidelijker had gekund en zeker niet een schoonheidsprijs verdient, valt hoe dan ook in ieder geval niet de arts persoonlijk (tuchtrechtelijk) te verwijten.

5.4       Tot slot merkt het College nog op dat door klaagster een bandopname als bewijsmateriaal is ingebracht alsmede een door klaagster uitgetypt verslag. Nu er, ondanks een verzoek daartoe, geen officiële transcriptie door klaagster is overgelegd, bepaalt het College dat dit niet als bewijsmateriaal wordt geaccepteerd.

5.5       Gelet op hetgeen hierboven is overwogen komt het College tot de slotsom dat de klacht in haar geheel zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2              De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3              Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

4.4              In hoger beroep is opnieuw de vraag aan de orde of de in opdracht van het CBR door de arts, tezamen met een psychiater, opgemaakte rapportage in het kader van een vorderingsprocedure van het rijbewijs van klaagsters dochter voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

4.5              Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de rapportage gelet op de inhoud en strekking ervan volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege dient te voldoen aan de volgende criteria: 1) het advies zet op een inzichtelijke en consistente wijze uiteen op welke gronden de conclusie van het advies steunt; 2) de in het advies uiteengezette gronden moeten aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies; 3) de bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen; 4) het advies beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de hulpverlener; 5) de methode van onderzoek om te komen tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling kan leiden tot het beoogde doel en de arts heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden. Het Centraal Tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van het advies vindt slechts een marginale toetsing plaats.  

4.6              Het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanwijzingen dat de uitgebrachte rapportage niet aan  de hiervoor genoemde criteria voldoet. Niet gebleken is dat de door de arts bij klaagsters dochter afgenomen (speciële - en medische) anamnese, het uitgevoerde lichamelijk onderzoek en het laboratoriumonderzoek niet zijn uitgevoerd conform de professionele normen zoals neergelegd in de Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen (2011) en het daarop gebaseerde, door F.  (de organisatie waaraan de arts is verbonden) opgestelde protocol. De arts heeft tijdens het keuringsgesprek in aanwezigheid van de psychiater aan klaagsters dochter een samenvatting van de onderzoeksbevindingen gegeven. Klaagsters dochter heeft toen niet aangegeven dat er sprake was van feitelijke onjuistheden. Dat de vraagstelling tijdens het onderzoek op onprofessionele wijze heeft plaatsgevonden, dat door klaagsters dochter verstrekte informatie niet juist in het rapport is weergegeven of dat relevante informatie niet in het rapport is opgenomen, is niet aannemelijk geworden. Niet gebleken is dat de arts niet tot zijn conclusies en adviezen heeft kunnen komen. Aanwijzingen dat de arts buiten de grenzen van zijn deskundigheid is getreden, zijn er evenmin. Het Centraal Tuchtcollege is dan ook van oordeel dat het op 15 januari 2011 door de arts bij klaagsters dochter uitgevoerde medisch onderzoek de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan en dat de arts, tezamen met de bevindingen van de psychiater, in de rapportage in redelijkheid tot de conclusie alcoholmisbruik heeft kunnen komen. Ook overigens zijn er onvoldoende aanknopingspunten gevonden op grond waarvan de arts een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

4.7              Klaagster verwijt de arts voorts dat hij haar niet op zorgvuldige wijze heeft geïnformeerd over het correctierecht, waardoor de conceptrapportage zonder correctie definitief is geworden en aan het CBR is toegezonden. Evenals het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de aan klaagsters dochter bij de conceptrapportage verzonden begeleidende brief van 14 februari 2011 met uitleg over het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht niet uitblinkt in duidelijkheid. Voor het Centraal Tuchtcollege is echter komen vast te staan dat deze standaardbrief door F. is opgesteld en verstuurd en niet door de arts zelf. Het Centraal Tuchtcollege zal de arts daarvan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt maken.

Of klaagsters dochter naast voormelde brief door de arts ook, zoals hij naar eigen zeggen pleegt te doen, bij aanvang en aan het einde van het onderzoek op 15 januari 2011 mondeling is geïnformeerd over de mogelijkheden van het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht, is voor het Centraal Tuchtcollege niet vast te stellen, nu hetgeen partijen hierover stellen niet eensluidend is.

4.8              Klaagster heeft in hoger beroep grieven gericht tegen de in eerste aanleg door het Regionaal Tuchtcollege gevolgde procedure. Voor zover er in eerste aanleg sprake zou zijn geweest van een verzuim, is dit hersteld door de behandeling van de zaak in hoger beroep. Klaagster heeft in hoger beroep opnieuw de gelegenheid gekregen haar standpunten naar voren te brengen en het volgens klaagster onjuiste oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de door haar ingediende klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege kunnen voorleggen. Deze grieven treffen derhalve geen doel.

4.9              Dit betekent dat het beroep van klaagster wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. J.P. Balkema, leden-juristen en drs. M. Drost en drs. F.M.M. van Exter, leden- beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

6 juni 2013.                Voorzitter   w.g.                                Secretaris   w.g.