ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2954 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.192

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2954
Datum uitspraak: 14-05-2013
Datum publicatie: 31-05-2013
Zaaknummer(s): c2012.192
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: .

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.192 van:

A., tandarts, werkzaam en wonende te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. S. Springer te Amstelveen,

tegen

C., wonende te B., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klager - heeft op 19 mei 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 februari 2012, onder nummer 1072, heeft dat College de klacht gegrond verklaard, de tandarts de maatregel van berisping opgelegd en publicatie van de beslissing gelast.

De tandarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 maart 2013, waar zijn verschenen de tandarts en zijn gemachtigde, mr. S. Springer. Klager is niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De dochter van klager, geboren 1 maart 1993, hierna ook patiënte te noemen, is van 22 juni 2005 tot en met 2 maart 2010 in behandeling geweest bij het Tandheelkundig Centrum, waarvan verweerder in die tijd een van de twee maten was. Patiënte is tot en met 3 februari 2010 behandeld door een bij dat Centrum in loondienst werkzame tandarts, die niet BIG geregistreerd is. Toen klager van patiënte hoorde dat nadat eerder eenzijdig was geëxtraheerd ook nog twee verstandskiezen in de onderkaak getrokken zouden moeten worden, heeft klager een second opinion gevraagd aan voormelde getuige-deskundige. Naar aanleiding van de uitkomst van die second opinion heeft klager de getuige-deskundige verzocht de behandeling van patiënte over te nemen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder als eindverantwoordelijke van de behandelend tandarts dat patiënte vijf jaar lang een niet goed geplande en ondeskundig uitgevoerde orthodontische behandeling heeft ondergaan, waardoor opnieuw een orthodontische behandeling en een operatieve kaakcorrectie onvermijdelijk is. Klager verwijst voor de onderbouwing van zijn klacht naar het overgelegde verslag van de getuige-deskundige.

Klager heeft betoogd dat de verantwoordelijkheid van verweerder blijkt uit het navolgende: de naam van verweerder wordt bij de tandartsenpraktijk vermeld; de opdracht aan een orthodontisch laboratorium om een model van het gebit van patiënte te maken is door verweerder gegeven; op een gegeven moment stonden de tanden gekanteld in de mond van patiënte; klager is toen naar verweerder gegaan en heeft om behandelplan en foto’s gevraagd en vragen gesteld; verweerder heeft het dossier erbij genomen en gezegd dat het niet goed was gegaan; verweerder gaf toe dat er voordat er tanden getrokken waren, geen foto’s zijn gemaakt; de behandelaar kon er niet meer bij gehaald worden, omdat die er niet meer was; een behandelplan kon verweerder ook niet geven; verweerder bood toen aan alles gratis te herstellen. Bovendien heeft klager van verweerder een brief ontvangen waarin hij in de eerste persoon meervoud schrijft.

Klager had geen vertrouwen meer in het Centrum en is overgestapt naar de getuige-deskundige.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft - kort en zakelijk weergegeven – de volgende standpunten naar voren gebracht.

Klager is niet ontvankelijk. Niet is immers duidelijk of klager voor zichzelf optreedt of als gemachtigde voor patiënte, nu patiënte hem heeft gemachtigd, zodat patiënte zelf als klaagster moet worden beschouwd. Nu patiënte, toen zij de leeftijd van 16 jaren had bereikt, zelf een behandelingsovereenkomst mocht aangaan en bekwaam werd in en buiten rechte op te treden, had zij zelf de klacht kunnen indienen. Niet duidelijk is waarom zij dat niet zou kunnen en welk belang klager bij het indienen van de onderhavige klacht heeft.

Via de zogenaamde verlengde arm constructie maakte de toenmalige maatschap deels gebruik van in D. opgeleide tandartsen en orthodontisten. Ieder van de maten had binnen de praktijk zijn/haar eigen patiëntenbestand en de supervisie over zijn/haar eigen behandelaars. De behandelaar van patiënte viel onder de supervisie van de collega van verweerder.

Eind 2009 is de maatschap ontbonden en begin 2010 is de behandelaar die collega gevolgd.

Verweerder ontkent iedere betrokkenheid bij de individuele gezondheidszorg van patiënte. Klager had de collega van verweerder als verantwoordelijke dienen aan te wijzen. Het feit dat verweerder het slechte nieuws dat wederom twee verstandskiezen getrokken moesten worden aan klager overbracht, maakt hem nog niet tot verantwoordelijke.

5. De overwegingen van het college

Allereerst dient het ontvankelijkheidsverweer te worden beoordeeld.

Vast staat dat klager het klaagschrift heeft ingediend. Daarna heeft patiënte een machtiging afgegeven.

Het standpunt van de gemachtigde van verweerder dat hij daarmede op het verkeerde been is gezet en heeft gemeend dat patiënte klaagster was, kan niet worden gevolgd.

De repliek die klager heeft genomen heeft hij op eigen naam genomen. Voor zover de gemachtigde al het idee had dat patiënte klaagster was geworden, had hij uit de repliek al kunnen afleiden dat zulks niet het geval was.

Klager is ontvankelijk in zijn klacht. Toen klager de klacht indiende was patiënte nog minderjarig. Klager had op dat moment geen machtiging van patiënte nodig om te klagen over de behandeling van zijn minderjarige dochter. Nu die machtiging door patiënte is verleend, moet die worden beschouwd als een door patiënt gegeven instemming met de klacht.

Vervolgens is aan de orde de vraag of verweerder verantwoordelijk kan worden gehouden voor de behandeling door de in loondienst werkzame tandarts.

Tijdens de zitting is expliciet door de gemachtigde van verweerder verklaard dat te deze sprake is van een maatschap tussen verweerder en zijn collega. De behandelaar was in dienst van de maatschap en werd door de maatschap betaald.

Zijdens verweerder is opgeworpen dat de behandelaar onder de verantwoordelijkheid van zijn collega viel, zodat verweerder niet voor diens handelwijzen verantwoordelijk kan worden gehouden.

Deze stelling is evenwel niet nader geadstrueerd.

Zelfs al had de collega van verweerder de dagelijkse leiding over de behandeling, hetgeen niet strookt met de feiten en omstandigheden dat verweerder de aanvraag bij het orthodontisch laboratorium deed, dat verweerder heeft aangeboden gratis te herstellen zonder naar zijn collega te (ver)wijzen en dat verweerder een brief aan klager schrijft in de ‘wij’ vorm, dan nog wordt verweerder daardoor niet ontslagen van de verantwoordelijkheid binnen de maatschap.

Rest de beoordeling van de behandeling. De getuige-deskundige heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn op papier gezette verklaring van 13 april 2010, welke verklaring door klager in het geding is gebracht. De getuige-deskundige heeft duidelijk gesteld dat tijdens de groei eerst de groeiafwijking (de skelettale afwijking) moet worden aangepast en pas daarna de dentale afwijking.

Hetgeen door de getuige-deskundige naar voren is gebracht is zijdens verweerder niet weersproken.

Ook het college is van oordeel dat in casu sprake is van een niet goed geplande en ondeskundig uitgevoerde orthodontische behandeling. Verweerder heeft in het gesprek met klager ook erkend dat de behandeling niet goed is gegaan en heeft zelfs gratis herstel aangeboden.

Dit tekortschieten is verweerder als lid van de maatschap aan te rekenen, nu hij als zodanig een toezichthoudende taak had, te meer nu het een in Nederland niet erkende collega betrof.

De klacht wordt dan ook gegrond bevonden.

Nu verweerder niet als directe behandelaar is te kort geschoten maar wel als lid van de maatschap, zal het college - ondanks de ernst van het tekortschieten door de behandelaar - te deze volstaan met het opleggen van de maatregel van berisping.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Met het beroep beoogt de tandarts de zaak onder aanvoering van een viertal grieven in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Het beroep strekt primair tot vernietiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en alsnog niet-ontvankelijkverklaring van klager in haar klacht, subsidiair tot vernietiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en ongegrondverklaring van de klacht en meer subsidiair tot gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel, dan wel matiging van de eerder opgelegde maatregel.

4.2. Klager heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot verwerping van het hoger beroep van de tandarts.

4.3. Ten aanzien van het beroep van de tandarts op de niet-ontvankelijkheid van klager overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Volgens artikel 65 lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kan door verschillende personen worden geklaagd over een beroepsbeoefenaar. Vast staat dat klager niet valt onder de personen genoemd in artikel 65 lid 1 sub b tot en met d van de Wet BIG, zodat de vraag beantwoord dient te worden of klager is te beschouwen als een rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a van deze wet. Uit de toelichting op artikel 65 Wet BIG blijkt dat niet alleen de patiënt maar ook een naaste betrekking van de patiënt, onder wie in ieder geval de partner, een ouder of de wettelijk vertegenwoordiger, als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt. De dochter van klager is geboren op 1 maart 1993 en de  tandartsbehandeling heeft geduurd van juni 2005 tot maart 2010, derhalve van haar twaalfde tot haar zeventiende jaar. Toen de vader de klacht op 19 mei 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege aanhangig maakte was de dochter op basis van artikel 7:447 BW bekwaam in rechte op te treden. Hiermee is echter nog niet het belang van klager bij afdoening van de klacht komen te vervallen. De dochter heeft haar vader daags na het indienen van de klacht bij het Regionaal Tuchtcollege gemachtigd om haar belangen in de onderhavige procedure te behartigen. Uit deze machtiging kan in ieder geval worden afgeleid dat zij instemde met het indienen van de klacht door haar vader. Op grond van het voorgaande is klager als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG ontvankelijk in zijn klacht.

4.4. Het Centraal Tuchtcollege kan op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de tandartsbehandeling van de dochter van klager in onvoldoende mate vaststellen. Het College wenst daartoe  drie getuigen te horen, te weten:

- mevrouw E., de dochter van klager;

- de heer F., destijds de behandelaar van mevrouw E. in Tandheelkundig Centrum G. te B.;

- mevrouw H., destijds als tandarts en maat van de maatschap verbonden aan het Tandheelkundig Centrum G. te B..

Tot dit doel zal het onderzoek heropend worden.

4.5. Voorts acht het Centraal Tuchtcollege het in het kader van het onderzoek van belang kennis te kunnen nemen van het Orthopantomogram (OPG), de behandelkaart, en de diagnose met het behandelplan van de dochter van klager. Het College verzoekt de tandarts deze gegevens aan het College toe te sturen. Indien de tandarts niet meer in het bezit is van deze gegevens, omdat klager deze met het verlaten van de praktijk heeft meegenomen, dan dient klager hiervoor zorg te dragen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

houdt de zaak aan tot een nader vast te stellen datum en tijdstip met het hiervoor onder 4.4. en 4.5. vermelde doel.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en

mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. M. Fokke en prof.dr. A. Vissink, leden-beroepsgenoten en mr.drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2013.             Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.