ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2952 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.090

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2952
Datum uitspraak: 14-05-2013
Datum publicatie: 31-05-2013
Zaaknummer(s): c2012.090
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Verweerder, tevens arts, heeft op enig moment in zijn tandartspraktijk bij een patiënt een basaalcelcarcinoom van de neus verwijderd en vervolgens nog een na-resectie uitgevoerd. Klaagster, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, verwijt verweerder dat hij patiënt niet heeft doorverwezen naar een deskundig behandelaar maar zelf een dermatologische ingreep heeft uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen stellende dat vast is komen te staan dat verweerder de door hem verrichte handeling bij de patiënt als arts en niet als tandarts heeft uitgevoerd. Het hoger beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.090 van:

INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ,

werkgebied A., in de persoon van B. en C.,

kantoorhoudend te D. en E., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

F., tandarts, werkzaam te G., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S. Springer, jurist te Amstelveen.

1.         Verloop van de procedure

De Inspectie voor de Gezondheidszorg - hierna klaagster - heeft op 22 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen F. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 december 2011, onder nummer 10193b heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2012.089  behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 maart 2013, waar zijn verschenen namens klaagster B. en C. voornoemd, en de tandarts, bijgestaan door mr. Springer, eveneens voornoemd. C. heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De inspectie heeft in het kader van haar toezichthoudende taak op 1 februari 2010 een onaangekondigd bezoek gebracht aan het tandheelkundig centrum, alwaar verweerder als tandarts werkzaam is. Naar aanleiding daarvan heeft de inspectie een rapport opgesteld d.d. mei 2010. Tijdens het inspectieonderzoek is naar voren gekomen dat verweerder, toen hij op 23 maart 2009 als tandarts met een patiënt bezig was, als arts bij die patiënt op de neus een plekje heeft verwijderd, dat volgens de geraadpleegde patholoog een solide basaalcelcarcinoom bleek te zijn. Naar aanleiding van het verslag van de patholoog heeft verweerder op 10 april 2009 een na-resectie uitgevoerd. Op 26 maart 2010 heeft de patiënt een machtiging aan de inspectie afgegeven om ‘aanvullende informatie in te winnen ten behoeve van het onderzoek zoals dat door de inspectie wordt uitgevoerd aangaande mijn behandelingen’ door verweerder. Bij brief van 31 januari 2011 heeft de patiënt, op de hoogte geraakt van de tegen verweerder aanhangig gemaakte klacht, zijn machtiging ingetrokken en het college medegedeeld het college geen toestemming te geven het medisch dossier voor dat doel te gebruiken en het college te verplichten al zijn gegevens uit het dossier te verwijderen.

3.         Het standpunt van klagers en de klacht

Verweerder is als tandarts ernstig tekort geschoten in zijn professioneel handelen. Hij heeft de patiënt niet verwezen naar een deskundig behandelaar. Hij is daarmee buiten zijn deskundigheid als tandarts getreden.

4.         Het standpunt van verweerder

Allereerst heeft verweerder opgeworpen dat de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) meebrengt dat voor een rechtmatig gebruik van de persoonsgegevens aan een aantal vereisten moet zijn voldaan. De inspectie moet de patiënt uitdrukkelijk het doel hebben medegedeeld waarvoor diens gegevens worden verzameld. De inspectie heeft evenwel de machtiging onder een onjuiste voorstelling van zaken heeft verkregen. De inspectie mag de uit hoofde van die machtiging verkregen gegevens niet tegen verweerder gebruiken of aan derden verstrekken zonder dat zij vooraf het doel heeft kenbaar gemaakt. De inspectie had na afronding van het onderzoek opnieuw toestemming van de patiënt moeten verkrijgen om zijn gegevens tegen verweerder te mogen gebruiken. Door het ontbreken van die toestemming heeft de inspectie de geheimhoudingsplicht geschonden. Bovendien heeft de patiënt verzocht zijn gegevens te verwijderen. Verweerder verzoekt alsnog de gewraakte stukken uit het dossier te verwijderen.

De tuchtrechtspraak valt onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 6).

De patiënt heeft de hulp van verweerder in diens hoedanigheid van arts ingeroepen, daaraan doet niet af dat de patiënt in de tandartsstoel lag. De betreffende handeling is door verweerder als arts verricht, zodat niet valt in te zien waarom de inspectie de onderhavige klacht tegen verweerder als tandarts richt.

5.         De overwegingen van het college

Voorop stelt het college dat de inspectie voor het indienen van een klacht niet de toestemming of machtiging van een patiënt nodig heeft (vide ook: RTG Den Haag

7 februari 2011). Op grond van de Wet BIG is de inspectie zonder meer bevoegd een klacht bij het tuchtcollege in te dienen.

In casu heeft de inspectie niet alleen een klacht ingediend maar ook medische gegevens van de patiënt in het geding gebracht. De patiënt heeft reeds bij schrijven van 31 januari 2011 kenbaar gemaakt bezwaar te hebben tegen het gebruik van zijn medische gegevens voor het indienen van de onderhavige klacht en verzocht de gegevens uit het dossier te verwijderen.

De patiënt had op 26 maart 2010 een machtiging verleend aan de inspectie om “aanvullende informatie in te winnen ten behoeve van het onderzoek zoals dat door de inspectie wordt uitgevoerd aangaande” zijn behandeling door verweerder.

In de Inleiding van het door de inspectie uitgebrachte rapport wordt vermeld: “Doel van dit bezoek was te beoordelen of” het tandheelkundig centrum “voldoet aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg.”

De patiënt heeft in zijn brief van 31 januari 2011 met zoveel woorden verklaard: “… als ik alles van te voren had geweten of door de inspectie juist was geïnformeerd dat de verstrekte machtiging was bedoeld om een klacht tegen verweerder (coll.) voor te bereiden en dat mijn patiëntengegevens voor dit doel zouden worden gebruikt, dan had ik geen toestemming gegeven.”

Desgevraagd is zijdens de inspectie verklaard dat aan de patiënt is benaderd in het kader van het lopende onderzoek naar de tandartspraktijk. Aan de patiënt is uitgelegd waarvoor de gegevens gebruikt zouden worden, waarbij is aangeven dat een tuchtzaak tot de mogelijkheden zou behoren.

Uit het schrijven van de patiënt komt naar voren dat het indienen van een klacht tegen verweerder (mede) op basis van zijn medische gegevens hem niet voor ogen stond bij het verlenen van de machtiging. Dit was de inspectie in elk geval na 31 januari 2011 ook duidelijk.

Het college is gelet op de gang van zaken van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de patiënt zijn toestemming heeft verleend voor het door de inspectie uiteindelijk beoogde doel, namelijk het indienen van een klacht tegen verweerder. Toen de inspectie wist dat de gegevens niet in de klachtprocedure mochten worden gebruikt, heeft de inspectie nagelaten die dossiers te (laten) verwijderen.

De onderhavige stukken dienen dan ook bij de beoordeling buiten beschouwing te worden gelaten.

Vast is komen te staan dat verweerder de door hem verrichte handeling bij de patiënt als arts en niet als tandarts heeft uitgevoerd.

Naar het oordeel van het college brengt dit mede dat de klacht dient te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van de ontvankelijkheid

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klaagster in hoger beroep oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

De gronden van het beroep in het aanvullend beroepschrift van klaagster acht het Centraal Tuchtcollege voldoende duidelijk omdat daaruit kan worden afgeleid dat klaagster het geschil in volle omvang wenst voor te leggen. Gebleken is dat de tandarts dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft kunnen verdedigen. De aanvullende gronden zijn voorts bij het Centraal Tuchtcollege ingekomen binnen de daarvoor door het Centraal Tuchtcollege aan klaagster gestelde termijn. Ten slotte bestaat er bij het Centraal Tuchtcollege geen twijfel over wie in de onderhavige procedure appellante is: de Inspectie voor de Gezondheidszorg is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep procespartij en de namen van de procesvertegenwoordigers in beide instanties doen in dit opzicht niet ter zake.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klaagster in haar beroep kan worden ontvangen.

5.         Beoordeling van het hoger beroep

5.1       Klaagster komt in beroep tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege onder aanvoering van een tweetal grieven. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de medische gegevens van de patiënt bij de beoordeling van de klacht buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Met haar tweede grief beoogt klaagster, als hiervoor onder 4. gesteld, haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Zij concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

5.2              De tandarts heeft hiertegen verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

5.3       Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat is komen vast te staan dat de bij de patiënt verrichte handelingen door de tandarts zijn verricht in zijn hoedanigheid van arts en niet in zijn hoedanigheid van tandarts. Dit gegeven staat aan toewijzing van de klacht tegen de tandarts in de weg. De door klaagster in hoger beroep aangevoerde grieven leiden, ook indien zij zouden slagen, niet tot een andere beslissing.

5.4       Uit het voorgaande volgt dat het beroep van klaagster dient te worden verworpen.

6.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en

mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. M. Fokke en prof.dr. A. Vissink, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2013.                Voorzitter   w.g.                        Secretaris  w.g.