ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2934 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.023
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2934 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-05-2013 |
Datum publicatie: | 23-05-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.023 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Als gevolg van een door verweerder gedane AMK-melding is de jongste zoon van klaagster uit huis gehaald en is klaagster zelf psychiatrisch onderzocht om te bezien of zij moest worden opgenomen. Klaagster verwijt verweerder dat hij de AMK-melding heeft gedaan. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af en gelast publicatie. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep en acht publicatie niet geboden. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.023 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr.drs. R.F.P. Scheele, advocaat te Capelle a/d IJssel,
tegen
C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 18 januari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 november 2011, onder nummer 1108 heeft dat College de klacht afgewezen en publicatie van de beslissing gelast. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 april 2012, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door
mr.drs. Scheele voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. Haverkate, eveneens voornoemd. Mr. Scheele heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Vanaf 2002 is klaagster patiënte bij verweerder. In haar klaagschrift beschrijft klaagster een aantal voorvallen door de jaren heen.
Klaagster heeft een jongste zoon met de diagnose PDD-NOS.
Op 15 december 2010 heeft verweerder een melding bij het AMK gedaan.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Naar klaagster ter zitting heeft medegedeeld, verwijt zij verweerder dat hij voormelde melding bij het AMK heeft gedaan.
Zij voert in dat kader aan dat verweerder haar oudste zoon heeft gebeld en hem heeft medegedeeld dat klaagster paranoïde en suïcidaal was en ook alcoholiste, waardoor zij in een gesloten inrichting zou worden opgenomen. De melding bij het AMK heeft tot gevolg gehad dat de jongste zoon uit huis is gehaald met drie man politie en zij zelf door een psychiater is onderzocht om te bezien of zij in een gesloten inrichting moest worden opgenomen. Gelukkig vond de psychiater dat niet nodig. Klaagster is daarna wel naar de D. gegaan. Zij voelt zich helemaal lam geslagen; zij wordt nergens serieus genomen en overal behandeld alsof zij niet goed bij haar hoofd is. Dit alles is door verweerder aangericht, waardoor hij sinds 15 december 2010 niet langer haar huisarts is.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder geeft aan dat hij op grond van ontvangen informatie er niet aan ontkwam een melding te doen bij het AMK. Enige maanden tevoren had hij ook al een anonieme melding over kindermishandeling door klaagster gekregen.
Hij heeft met klaagster besproken dat hij die melding ging doen. Klaagster is daarmee, onder protest, akkoord gegaan. Verweerder heeft het met die melding heel moeilijk gehad omdat hij altijd een goede relatie met klaagster heeft gehad. Verweerder heeft echter het belang van het kind zwaarder laten wegen. Verweerder heeft de kwestie eerst besproken met de vertrouwensarts van het AMK en vervolgens de melding gedaan. Verweerder heeft niet tegen de oudste zoon van klaagster gezegd dat klaagster in een gesloten inrichting zou worden opgenomen. Verweerder is van mening dat hij klaagster altijd zo zorgvuldig mogelijk heeft behandeld.
5. De overwegingen van het college
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij tegenover klaagster wel het woord paranoïdie heeft gebruikt en dat hij beter had kunnen zeggen dat zij op hem een achterdochtige indruk maakte, maar dat hij geen psychiatrische diagnose heeft gesteld. Bovendien heeft verweerder verklaard dat hij wel eens iets stevig en ruw heeft gezegd en dat hij daarvoor zijn verontschuldigingen aanbiedt. Derhalve voor de formuleringen, maar niet voor de melding bij het AMK.
Duidelijk is geworden dat verweerder zich zeer bewust is geweest van de impact die zijn melding zou hebben op de patiënt-arts relatie, maar dat hij het belang van de jongste zoon heeft laten prevaleren. Door de melding met klaagster te bespreken en de vertrouwensarts van het AMK te raadplegen alvorens tot melding over te gaan, heeft verweerder naar het oordeel van het college zorgvuldig gehandeld.
Dit brengt mede dat de klacht ongegrond wordt bevonden.
Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster komt in beroep onder aanvoering van twee grieven en beoogt daarmee haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Zij concludeert - impliciet - tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De arts heeft hiertegen verweer gevoerd en concludeert tot bekrachtiging van de beslissing in eerste aanleg en daarmee tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen, met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege publicatie van de beslissing in het algemeen belang niet geboden acht.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, prof.mr. J. Legemaate en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. H.J. Blok en drs. B.W. Topman, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.