ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2931 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.281

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2931
Datum uitspraak: 14-05-2013
Datum publicatie: 23-05-2013
Zaaknummer(s): c2012.281
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster is als ambulant verpleegkundige werkzaam in een Sociaal Team, dat in actie komt wanneer er sprake is van overlast waarvan melding wordt gemaakt bij bijv. een woningbouwvereniging. Naar aanleiding van meldingen van klaagster bij de woningbouwvereniging over haar buurman heeft verweerster een aantal maal contact gehad met klaagster. De door klaagster ingediende klacht bestaat uit zeven klachtonderdelen en betreffen het optreden van klaagster bij die contacten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.281 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. C. Grondsma, advocaat te Leeuwarden.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 6 juni 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 mei 2012, onder nummer VP2011/02, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 april 2013, waar zijn verschenen klaagster en de verpleegkundige. De verpleegkundige werd  bijgestaan door mr. C. Grondsma.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

2.1                                            

Verweerster is als ambulant verpleegkundige werkzaam bij D.. Zij maakt deel uit van het E.. Dit is een samenwerkingsverband van verschillende instanties, namelijk de woningbouwvereniging, de gemeente, de politie, verslavingszorg- F., G., H., I. en D..

Het E. levert zorg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en komt in actie wanneer er in meer of mindere mate sprake is van overlast waarvan melding wordt gemaakt bij een van de hiervoor genoemde instanties, of wanneer er zorgen zijn rondom een persoon.

2.2

Op 30 september 2010 bespreekt het E. tijdens zijn overleg de meldingen die klaagster bij de woningbouwvereniging heeft gedaan aangaande het gedrag van haar buurman. Naar aanleiding hiervan heeft verweerster een aantal contacten met klaagster.

3. De klacht

De klacht valt in een aantal onderdelen uiteen. Het College zal daarbij een wat ruimere uitleg van de klacht hanteren dan uit het proces-verbaal van het vooronderzoek blijkt. Verweerster wordt hierdoor niet in haar belangen geschaad, omdat zij zich in haar reacties op al deze punten heeft verweerd. Indien klaagster de bedoeling heeft gehad op nog meer onderdelen te klagen, geldt dat deze onderdelen te onduidelijk zijn geformuleerd om in deze procedure meegenomen te kunnen worden. Zij had daarover in dat geval in het mondeling vooronderzoek duidelijkheid kunnen en behoren te verschaffen.

3.1                                            

Het eerste onderdeel van de klacht houdt in dat klaagster een schriftelijke reactie had verwacht op haar schriftelijke verzoek aan de woningbouwvereniging om de D. in te schakelen. Dit klachtonderdeel faalt, omdat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat juist verweerder ervoor verantwoordelijk kan worden gehouden dat niet zou zijn geantwoord op een brief aan de woningbouwvereniging.

            3.2

Het tweede onderdeel van de klacht behelst dat verweerster haar onaangekondigd heeft bezocht in het bijzijn van de wijkagent en dat zij eerst nog met haar buurman heeft gesproken. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat naar aanleiding van meldingen als de onderhavige een huisbezoek wordt gebracht zonder voorafgaande aankondiging. Verweerster had inderdaad de vrijheid om, zoals zij naar voren brengt, zich eerst tot de buurman te wenden voor de bespreking van de problemen toen klaagster aanvankelijk niet thuis bleek te zijn. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet gesteld of gebleken.

3.3

Het derde onderdeel van de klacht komt erop neer dat verweerster klaagster niet behoorlijk heeft bejegend. Verweerster heeft dit gemotiveerd bestreden en daarmee lopen de visies van klaagster en verweerster uiteen. Het College kan in het dossier onvoldoende aanknopingspunten vinden voor het oordeel dat dit klachtonderdeel niettemin gegrond is. Het deelt dus het lot van de eerdere onderdelen.

3.4

In het vierde klachtonderdeel brengt klaagster naar voren dat verweerster haar zonder goede grond heeft geadviseerd professionele hulp te zoeken, waarmee kennelijk wordt bedoeld enige vorm van psychologische begeleiding vanwege de D.. Verweerster erkent dat zij heeft aangeboden een dergelijke begeleiding van klaagster te regelen, omdat zij - zo begrijpt het College - op grond van de contacten met klaagster van oordeel was dat klaagster daarbij baat zou kunnen hebben. Klaagster leek voor die gedachte open te staan, waarop verweerster stappen in die richting heeft genomen. Later bleek dat klaagster de begeleiding toch liever niet wilde. Verweerster heeft vervolgens van verdere stappen afgezien. Klaagster heeft tegen dit verweer onvoldoende ingebracht, zodat het voor juist moet worden gehouden. Bij deze stand van zaken is er voor enig tuchtrechtelijk verwijt geen plaats.

3.5

Het vijfde klachtonderdeel - het College gaat om praktische redenen voorbij aan de onduidelijke discussie of klaagster dit onderdeel nu wel of niet heeft willen indienen - behelst dat verweerster een diagnose heeft gesteld waartoe zij gelet op haar opleidingsniveau niet bevoegd is. Verweerster brengt naar voren dat zij slechts een “omschrijving van de diagnose” heeft gemaakt en dat de DSM-classificatie, zoals het behoort, door iemand anders is ingevuld. Klaagster heeft dit niet meer bestreden, zodat ook dit verweer doel treft. De onderhavige omschrijving - kennelijk wordt bedoeld een passage in het intakeverslag - kan ook redelijkerwijs niet als een diagnose worden gezien. Het is veeleer een vastlegging van waarnemingen van verweerster. Het College kan dit niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar zien, temeer omdat de waarnemingen kennelijk slechts bedoeld waren om enige basisinformatie te verschaffen met het oog op het voorgenomen behandelcontact. Dat contact zou er, naar moet worden aangenomen, mede op gericht zijn te onderzoeken of de observaties van verweerster juist waren.

Het klachtonderdeel is dus ongegrond.

3.6

Voor zover klaagster heeft bedoeld er met een zesde klachtonderdeel bezwaar tegen te maken dat verweerster niet heeft meegewerkt aan een gedwongen opname van de buurman, geldt het volgende. Indien klaagster al gerechtigd is zich daarover in deze tuchtprocedure te beklagen, faalt dit klachtonderdeel reeds omdat van een noodzaak tot die opname niet is gebleken.

3.7

Het bezwaar van klaagster dat verweerster in deze procedure medische gegevens heeft overgelegd zonder haar voorafgaande toestemming (het zevende klachtonderdeel) wordt verworpen, omdat zij die toestemming niet nodig had met het oog op het voeren van verweer in deze procedure.

4. Slotsom

De klacht is alle onderdelen kennelijk ongegrond. Al hetgeen klaagster verder nog naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1.      In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2.      De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3.      De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, met uitzondering van hetgeen is overwogen bij overweging 3.6  ten aanzien van klachtonderdeel 6. In plaats daarvan overweegt het Centraal Tuchtcollege dat klaagster met betrekking tot klachtonderdeel 6 geen rechtstreeks belanghebbende is in de zin van artikel 65 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Derhalve is zij ten aanzien van dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk in haar klacht. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen wordt het beroep verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover dit het zesde klachtonderdeel betreft en

opnieuw rechtdoende:

verklaart klaagster in zoverre niet-ontvankelijk in het beroep;

verwerpt het beroep ten aanzien van de overige klachtonderdelen.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2013.                         Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.