ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2929 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.178

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2929
Datum uitspraak: 21-05-2013
Datum publicatie: 22-05-2013
Zaaknummer(s): c2012.178
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: "Klacht tegen (destijds) agnio SEH-arts. Klaagster verwijt de arts dat deze bij de behandeling van een hoofdwond van klaagster als gevolg van een ongeval, een groot glas in het hoofd van klaagster heeft laten zitten, waardoor zij ernstige klachten heeft gekregen. Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Beroep klaagster verworpen door Centraal Tuchtcollege."

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.178 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J.R.A. Röschlau te Utrecht,

tegen

C., arts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna: klaagster - heeft op 3 februari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te  Eindhoven tegen C. - hierna: de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 maart 2012, onder nummer 1120 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweer­schrift in hoger beroep ingediend.  De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 9 april 2013, waar klaagster en de arts zijn verschenen, beiden bijgestaan door hun gemachtigde.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster heeft op 4 mei 2001 een auto-ongeluk gehad. Vanwege haar verwondingen,  waaronder een hoofdwond, werd klaagster door verweerster, destijds agnio (thans: anios) SEH-arts, in het ziekenhuis behandeld. Na deze behandeling ontstonden er diverse klachten waarvoor klaagster naar haar huisarts is gegaan.

Op 17 juni 2002 is klaagster door haar huisarts verwezen naar het E. met het vermoeden van een stukje glas in het voorhoofd. Op 25 juni 2002 is klaagster door de neuroloog gezien. Bij een CT  scan van de hersenen werden geen afwijkingen gevonden.

In de decursus van het polibezoek staat op 25 juni 2002 vermeld:

“          Nog glas aanwezig. Aard van het glas is autoruit.

O/ conform thv bovenste orbita. Re xschedel kleine fragmenten zichtbaar.

Diagnose/ corpus alienum hoofd ICD10/T18.5        ”

 Op 10 juli 2002 werd glas uit het voorhoofd verwijderd. De decursus vermeldt:

 “         -           Verwijderen 1 “groot” stuk glas.

-                     Excisie huidovaal waar waarsch. vele kleine glasstukjes zitten (minuskul)”           

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij in mei 2001 bij de behandeling van klaagster aan een hoofdwond als gevolg van een verkeersongeval, een groot stuk glas in het hoofd van klaagster heeft laten zitten, waardoor zij ernstige klachten heeft gekregen en moest worden geopereerd. 

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft klaagster onderzocht en het ATLS-protocol gevolgd. Bij neurologisch onderzoek werden geen bijzonderheden geconstateerd. De cervicale werkvelkolom was niet pijnlijk. Er werd een glasverwonding boven het rechteroog gezien. Er werd een drukpijnlijke linkerpols geconstateerd. Vervolgens werd röntgenonderzoek van de cervicale wervelkolom (nek), longen en van de pols verricht. De röntgenfoto van de pols vertoonde een fractuur, voor het overige vertoonden de foto’s geen afwijkingen. Het beleid bestond uit gips voor de pols, het verwijderen van de glasscherfjes boven het rechteroog, het hechten van het voorhoofd, een wekadvies en het voorschrijven van pijnstilling. Er zijn geen röntgenfoto’s van het hoofd c.q. locatie van de hoofdverwonding gemaakt, omdat daarvoor op dat moment geen indicatie bestond. Verweerster is daarna niet meer bij de behandeling of beoordeling van klaagster betrokken geweest.

Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou moeten blijken dat verweerster de glasscherven niet zou hebben opgemerkt dan wel anderszins onzorgvuldig of ondeskundig heeft gehandeld. Het eventueel achterblijven van één of meer stukjes glas kan niet per definitie worden beschouwd als het gevolg van een fout, nu deze (doorzichtige) stukjes vanwege de zwelling en bloedingen direct na een (verkeers-)ongeval gemaskeerd kunnen worden en mitsdien eerst op een later moment wel onderkend kunnen worden. Er bestaat geen specifiek protocol voor glasverwonding. De informatie van het E. is wat betreft de grootte van de later verwijderde glasscherven niet eenduidig. De klacht mist feitelijke grondslag. Verweerster heeft klaagster op 4 mei 2001 beoordeeld met inachtneming van de zorgvuldigheid die zij behoorde te betrachten.

5. De overwegingen van het college

Dat er na de behandeling van de hoofdwond op 4 mei 2001 nog één of meer stukjes glas in het voorhoofd van klaagster zijn blijven zitten, wil geenszins zeggen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college overweegt hierbij dat glas in een hoofdwond in het algemeen moeilijk te ontdekken is, zeker als er sprake is van een bloedende wond. Zelfs bij de CT scan die korte tijd later, namelijk op 30 mei 2001, van de hersenen werd gemaakt, zijn geen afwijkingen gevonden. Pas bij een foto van de rechterkant van de schedel op 25 juni 2002 blijken kleine fragmenten zichtbaar. Het dossier geeft geen duidelijkheid over de werkelijke grootte van het later verwijderde glas. Het bij de aantekeningen d.d. 10 juli 2002 met betrekking tot het verwijderen van het glas tussen aanhalingstekens geplaatste woord ‘groot’,  is onvoldoende om tot een dergelijke vaststelling te komen. Niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een dermate groot stuk glas dat het onmogelijk door verweerster over het hoofd kon worden gezien. De klacht is kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht nader toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing in eerste aanleg en gegrondverklaring van haar klacht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en dr. G.J. Gevers en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 21 mei 2013.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.