ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2921 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.381

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2921
Datum uitspraak: 21-05-2013
Datum publicatie: 21-05-2013
Zaaknummer(s): c2012.381
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft na het ondergaan van een botscan (pijn)klachten ervaren. Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg dat zij werd gedwongen de scan te ondergaan en dat hij haar onterecht heeft medegedeeld dat zij zich geen zorgen hoefde te maken over een dergelijk onderzoek waarbij een radioactieve stof in het lichaam werd ingespoten, daar het geen bijwerkingen zou hebben. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt de beslissing in hoger beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.381 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., orthopedisch chirurg, wonende te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 7 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

12 juni 2012, onder nummer 2011-012 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 april 2013. De arts is ter zitting verschenen. Klaagster is niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.

            “ 2. De feiten

Klaagster was sinds 16 april 1998 onder behandeling van de arts voor klachten aan haar linkerknie en rugklachten. Tijdens een consult op 7 september 2001 heeft de arts klaagster verwezen naar de afdeling Radiologie in het D. voor verder onderzoek. Er werd een afspraak  gemaakt voor een botscan op 13 november 2001. Klaagster heeft deze afspraak afgezegd, daar zij toch enige twijfel kreeg over het onderzoek.

Toen klaagster een paar weken later werd gebeld door de afdeling Radiologie voor het maken van een nieuwe afspraak, heeft klaagster aangegeven eerst de arts te willen spreken. Nadat klaagster de arts had gesproken, waarbij ze haar twijfel over het onderzoek had geuit, heeft zij een nieuwe afspraak gemaakt voor een botscan.

De botscan is op 29 januari 2002 op de afdeling Radiologie verricht. De uitslag van de botscan is door een andere arts aan klaagster meegedeeld.

3. De klacht

Klaagster kreeg kort na het onderzoek op 29 januari 2002 last van meerdere klachten; ze voelde zich beroerd en had last van koude rillingen. Daarnaast kreeg zij heftige pijnen en steken aan de zijkanten van haar lichaam. Al gauw kreeg klaagster last van nog meer klachten (onder meer: jeuk, overal pijn, kloppende lichaamsdelen, wazig zien, hoorproblemen, dik slijm met bloed in de neus, ademhalingsproblemen, uitputting, braken na koffie, golven door het lichaam, pigment vlekken op handen, haaruitval), welke klachten ook nog de dagen er na aanhielden. Klaagster heeft hiervoor het ziekenhuis en haar huisarts geconsulteerd, maar voelde zich niet serieus genomen, noch door het ziekenhuis noch door de huisarts.

Klaagster verwijt de arts dat zij gedwongen werd de botscan te ondergaan en dat hij haar onterecht heeft meegedeeld dat zij zich geen zorgen hoefde te maken voor een dergelijk onderzoek - waarbij een radioactieve stof in het lichaam wordt ingespoten -, daar het geen bijwerkingen zou hebben. Klaagster heeft, zoals hierboven weergegeven, echter veel last gehad van (pijn)klachten na het bewuste onderzoek.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal op de verweren van de arts hieronder worden ingegaan.

5. De beoordeling

Na bestudering van alle overgelegde stukken oordeelt het College als volgt.

5.1       De arts heeft in zijn verweer aangevoerd dat klaagster in die tijd veel klachten had van het bewegingsapparaat die niet in verhouding stonden met bevindingen bij de normale beeldvormende diagnostiek. Juist omdat hij klaagster serieus genomen heeft, heeft hij derhalve verder aanvullend onderzoek aangevraagd in de zin van een botscan, gericht op het oplossen van de medische hulpvraag die klaagster toen had. Het College is het met de arts eens dat een botscan binnen de orthopedie een gangbaar onderzoek is voor analyse van klachten van het bewegingsapparaat en dat een dergelijk onderzoek ook zeer frequent wordt uitgevoerd. Hieromtrent kan de arts derhalve niets worden verweten. 

5.2       Klaagster verwijt de arts dat hij haar gedwongen heeft een dergelijke botscan te ondergaan. Nu dit door de arts gemotiveerd is betwist en daarnaast geenszins uit de stukken is gebleken dat de botscan tegen de wil van klaagster is uitgevoerd, dient dit klachtonderdeel te worden afgewezen.

5.3       De arts was zelf niet betrokken bij het verrichten van de botscan. Het uitgebreide klachtenpatroon dat klaagster heeft beschreven na het ondergaan van de botscan wordt in de medische wereld niet beschreven als bekende en omschreven bijwerkingen, zijn niet geobjectiveerd kunnen worden en kunnen dan ook niet aan de arts (tuchtrechtelijk) worden verweten. Ook dit klachtonderdeel dient derhalve te worden afgewezen.

Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat de klacht in haar geheel zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond moet worden afgewez en”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2              De orthopedisch chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3              De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege voegt hier nog aan toe dat op 8 juni 2013 bij het Centraal Tuchtcollege is ingekomen een faxbericht van mr. G.Z.U. Viragh, waarin deze het Centraal Tuchtcollege op verzoek van klaagster heeft verzocht de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep uit te stellen. Dit verzoek is door het Centraal Tuchtcollege niet gehonoreerd, nu de enkele grond dat klaagster vanwege - door haar verder niet nader onderbouwde - persoonlijke omstandigheden niet ter zitting aanwezig kan zijn, een onvoldoende zwaarwegend argument is om de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep aan te houden, mede gelet op het belang van de wederpartij bij een voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep.

4.4              Het voorgaande betekent dat het beroep moet worden v erworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 mei 2013.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.