ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2916 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.301

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2916
Datum uitspraak: 21-05-2013
Datum publicatie: 21-05-2013
Zaaknummer(s): c2012.301
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verblijft in een penitentiaire inrichting, waar de verpleegkundige werkzaam is als hoofd van de medische dienst. Klager heeft zich op enig moment tot de medische dienst gewend i.v.m. een fistel en op een later moment met pijnklachten in de onderbuik. Klager verwijt de verpleegkundige met name; 1.  de medische behandeling van zijn fistel en  2. het lange tijdsverloop tussen de diagnose liesbreuk en de uiteindelijke operatie. Het RTG heeft de klacht in alle onderdelen afgewezen en het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.301 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te

’s-Gravenhage,

tegen

C., verpleegkundige  (Hoofd Medische Dienst PI),

werkzaam te B., verweerder  in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 7 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen verpleegkundige C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 april 2012, onder nummer 2010-243d, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 februari 2013, waar is verschenen klager, bijgestaan door

mr. E.J. Huisman, een kantoorgenoot van mr. C.P. Wesselink-van Dijk. Het Centraal Tuchtcollege achtte zich, door met name het ontbreken aan een gemotiveerde reactie van de verpleegkundige op een deel van de klachten, onvoldoende ingelicht om te kunnen beslissen op het beroep van klager en heeft de zaak aangehouden tot

14 maart 2013 . De verpleegkundige is gemaand om op deze zitting in persoon te verschijnen. Aangezien de samenstelling van het Centraal Tuchtcollege bij deze mondelinge behandeling deels is gewijzigd, is de zaak in hoger beroep op

14 maart 2013 opnieuw behandeld. Ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege zijn op laatstgenoemde datum verschenen mr. E.J. Huisman namens klager alsmede de verpleegkundige. Klager heeft het Centraal Tuchtcollege bij monde van mr. E.J. Huisman laten weten dat hij wegens gezondheidsproblemen verkiest niet te verschijnen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

Klager verblijft in de penitentiair inrichting D. te B.. De verpleegkundige is werkzaam bij de geneeskundige dienst van de genoemde inrichting.

Op 23 maart 2010 heeft klager zich tot de medische dienst van D. gewend in verband met pijnklachten in de onderbuik. Dezelfde dag werd klager gezien door de huisarts die pijnstillende medicatie heeft voorgeschreven en urine onderzoeken heeft laten verrichten. Hieruit kwamen geen bijzonderheden naar voren.

Op 17 mei 2010 heeft een verder onderzoek door de huisarts plaatsgevonden naar een mogelijk verband tussen de nog steeds bestaande pijnklachten en een bestaande liesbreuk. Ook dit onderzoek leverde geen bijzonderheden op, waarna klager naar het ziekenhuis is doorverwezen voor verder onderzoek waarbij op 27 mei 2010 een liesbreuk werd geconstateerd.

Op 7 juli 2010 is klager voor verdere behandeling doorverwezen naar het

E. te F. waar op 30 november 2010 een operatie zou plaatsvinden. De geplande operatie vond evenwel geen doorgang waarna klager is overgebracht van het E. naar D.. Op 10 december 2010 is klager wederom opgenomen in het E. waar hij op 14 december 2010 is geopereerd.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. De klacht

Klager verwijt de verpleegkundige kort gezegd het navolgende:

1.                  er is een verkeerde diagnose gesteld;

2.                  er heeft geen goede doorverwijzing plaatsgevonden;

3.                  de operatie van de liesbreuk heeft onnodig lang op zich laten wachten en is ten

onrechte meermalen uitgesteld waardoor klager onnodig lang pijnklachten heeft gehad.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

De verpleegkundige heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

            “5. De beoordeling

5.1. Niet is gebleken dat de verpleegkundige op enig moment een diagnose heeft gesteld. Daarbij merkt het College nog op dat het stellen van een medische diagnose aan artsen is voorbehouden.

5.2 Ook ten aanzien van klachtonderdeel 2 geldt dat een doorverwijzing naar een specialist slechts kan plaatsvinden door een arts. Gesteld noch gebleken is dat de verpleegkundige bij de diverse doorverwijzingen een rol heeft gespeeld zodat hem ten aanzien daarvan ook geen tuchtrechterlijk verwijt kan treffen.

5.3 Voor wat betreft het uitstel van de operatie aan de liesbreuk, is niet gebleken dat de verpleegkundige daarbij enige betrokkenheid heeft gehad of verwijt kan worden gemaakt. 

5.4. Ook anderszins is van een tuchtrechterlijk verwijtbaar handelen of nalaten van de verpleegkundige niet gebleken zodat de klacht in al haar onderdelen zal worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1  staan weergegeven. Het Centraal Tuchtcollege voegt hieraan nog het navolgende toe. Klager is in augustus 2008 aan een peri-anale fistel geopereerd door chirurg G.. Op 15 oktober 2008 heeft de chirurg een recidief peri-anale fistel geconstateerd en heeft deze klager in januari 2009 daaraan wederom geopereerd. Op 11 maart 2009 heeft de chirurg geconcludeerd dat de fistel was genezen.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert tot gegrondverklaring van dit beroep, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot oplegging van een tuchtmaatregel als bedoeld in artikel 48 Wet BIG.

4.2 De verpleegkundige heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert (impliciet) tot verwerping van het beroep.

Beoordeling.

4.3 In de eerste grief stelt klager dat het Regionaal Tuchtcollege niet heeft gereageerd op de klacht over de behandeling van de fistel. In de tweede grief beklaagt klager zich erover dat ten aanzien van de liesbreuk operatie geen oordeel is gegeven over het lange tijdsverloop tussen de constatering van de liesbreuk en de operatie.

4.4 Met betrekking tot beide grieven overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende.

Zowel wat betreft de peri-anale fistel als de (vermeende) liesbreuk is het Centraal Tuchtcollege - met het Regionaal Tuchtcollege - van oordeel dat het stellen van een medische diagnose is voorbehouden aan een arts. De verpleegkundige was bij het diagnosticeren van beide aandoeningen op generlei wijze betrokken.

4.5 Met betrekking tot de eerste grief, de medische behandeling van de peri-anale fistel, spitst de klacht zich toe op de wijze waarop de medische dienst is omgegaan met de wond van klager. Klager acht de verpleegkundige hiervoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk. In dit kader stelt klager - zakelijk weergegeven - dat ondanks het advies van chirurg G. op de ontslagbrief van 28 september 2009  “Geen Jodium” de betadine baden zijn gecontinueerd terwijl die baden inmiddels gecontraïndiceerd waren.

Aangezien de verpleegkundige als hoofd van de Medische Dienst van de Penitentiaire Inrichting D. geen directe verpleegkundige betrokkenheid bij klager heeft gehad slaagt deze  grief niet. Overigens blijkt uit de in eerste aanleg overgelegde status dat klager vanaf zijn terugkomst in de Penitentiaire Inrichting op 26 augustus 2008 na de operatie aan de fistel onder meer met betadine baden werd behandeld. Op 19 november 2008 krijgt klager na overleg met G. het advies om te blijven baden. Op 11 maart 2009 wordt echter gestopt met betadine baden en wordt  lidocaïnezalf (zo nodig) voorgeschreven. Op

10 juli 2009 wordt het badje retour gestuurd aan de medische dienst. Op 25 augustus 2009 wordt het zitbad/ uitdouchen weer ingevoerd naar aanleiding van verergering van de klachten. Blijkens de status is de behandeling door middel van betadine baden dus enkele maanden onderbroken. Anders dan klager stelt is de medische behandeling van de anale fistel door middel van betadine baden dus wel degelijk gestopt en niet doorgezet ondanks contraïndicatie. De klacht mist derhalve ook feitelijke grondslag.

4.6 Met betrekking tot de tweede grief over het lange tijdsverloop tussen de constatering van de vermeende liesbreuk (op 27 mei 2010) en de operatie (op

14 december 2010 ) overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende.

Klager stelt dat het op de weg van de verpleegkundige (als hoofd van de medische dienst) lag om er bij het E. op aan te dringen dat de operatie (sneller) gepland zou worden. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt deze stelling. Het (tijdig) doorverwijzen naar een specialist kan slechts plaatsvinden door een arts. De huisarts (of de chirurg) bepaalt de urgentie van de operatie en deze was kennelijk van oordeel dat de operatie niet urgent was.

Met klager acht het Centraal Tuchtcollege het tijdsverloop tussen de constatering van de vermeende liesbreuk en de operatie lang, maar gelet op het feit dat de verpleegkundige als manager geen directe bemoeienis met de medische behandeling van klager had, acht het Centraal Tuchtcollege dit onvoldoende reden hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Het Centraal Tuchtcollege tekent daarbij aan dat klager blijkens de 25 pagina’s omvattende status veelvuldig de huisarts heeft geconsulteerd maar zijn bezwaren tegen zijn medische behandeling (zowel met betrekking tot de peri-anale fistel als het lange tijdsverloop) niet onder de aandacht heeft gebracht van de verpleegkundige (als hoofd van de medische dienst) door gebruik te maken van de daarvoor bedoelde klachtprocedure.

4.7 Gelet op het hiervoor overwogene is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de verpleegkundige niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van verpleegkundige had behoren te betrachten en heeft hij evenmin gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Het beroep moet daarom worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

21 mei 2013.               Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.