ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2863 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.327

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2863
Datum uitspraak: 23-04-2013
Datum publicatie: 23-04-2013
Zaaknummer(s): c2012.327
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van een werkgever tegen een arts, waarmee klaagster een overeenkomst van opdracht heeft gesloten in het kader van de verzuimbegeleiding. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep stelt klaagster rechtstreeks belanghebbende te zijn nu zij (mede) het belang van haar werknemers bij een adequate medische verzuimbegeleiding behartigt. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.327

A., gevestigd te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. L. van de Vrugt, advocaat te Amsterdam,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie, verbonden aan

365 B.V. te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 4 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

24 april 2012, onder nummer 2011-225, heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 maart 2013, waar zijn verschenen D. namens klaagster, bijgestaan door mr. Van de Vrugt voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. Weesie, eveneens voornoemd. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

            Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

1.         Een werknemer in dienst van klager heeft zich op 9 februari 2009 ziek gemeld voor het verrichten van zijn functie als funderingsmedewerker. De arts, werkzaam bij E., waarmee klager een overeenkomst van opdracht heeft gesloten in het kader van de verzuimbegeleiding zoals bedoeld in artikel 14 lid 1 sub b van de Arbeidsomstandig-hedenwet, heeft het ziekteverzuim- en re-integratietraject van de werknemer begeleid.

2.         De arts heeft op 31 maart 2009 meegedeeld dat de werknemer arbeidsongeschikt is en dat op korte termijn er geen mogelijkheden zouden zijn om het eigen werk te verrichten.

3.         In mei 2009 heeft de arts geadviseerd een arbeidsdeskundige in te zetten welk advies is opgevolgd door de werkgever. Op grond van het advies van de arbeidsdeskundige is geadviseerd een re-integratietraject tweede spoor in te zetten. 

4.         De werkgever heeft vervolgens het re-integratiebedrijf F. ingeschakeld om het re-integratietraject te begeleiden.

5.         In de terugkoppeling van het spreekuurbezoek van 9 augustus 2010 heeft de arts aangegeven dat de werknemer volgens het bedrijf F. niet meer herplaatsbaar is op de reguliere arbeidsmarkt en heeft de arts de werkgever geadviseerd om een deskundigenoordeel aan te vragen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzeke-ringen (UWV) met de vraag of de werknemer inderdaad niet meer geschikt is voor de reguliere arbeidsmarkt en om de re-integratie-inspanningen van de werkgever te laten toetsen, welk advies is opgevolgd.

6.         Bij beslissing van 11 januari 2011 heeft het UWV een loonsanctie opgelegd van 52 weken als bedoeld in artikel 25, lid 9 Wet WIA.

3.         De klacht

Klager verwijt de arts dat zij onder de gegeven omstandigheden niet heeft gehandeld conform hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bedrijfsarts mag worden verwacht. Meer in het bijzonder verwijt klager de arts dat zij

1.                  tekort is geschoten in het vaststellen van de juiste medische diagnose en

            beperkingen;

2.                  heeft nagelaten om zelfstandig een gedegen medisch oordeel te vellen en

            klakkeloos het oordeel van het re-integratiebedrijf heeft overgenomen.

Klager stelt dat hij in de onderhavige zaak een rechtstreeks belang heeft bij het indienen van de klacht omdat hij, en niet de werknemer die door de arts werd begeleid, financieel is getroffen door de door het UWV opgelegde loonsanctie. Klager meent voorts dat hij ook op grond van artikel 65, lid 1 sub c Wet BIG klachtgerechtigd is als instelling bij wie de arts werkzaam is.

4.         Het standpunt van de arts

De arts heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden beschouwd in zijn klacht, aangezien klager geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, lid 1 van de Wet BIG is. Daarnaast heeft de arts de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen weersproken.

5.         De beoordeling

In deze gaat het primair om de vraag of klager kan worden gezien als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 van de Wet BIG en derhalve als klachtgerechtigd kan worden aangemerkt. Het college beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hierbij het volgende:

Om als rechtstreeks belanghebbende, bedoeld in artikel 65, lid 1 onder a van de Wet BIG te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang. Dit vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Een klachtgerechtigde kan een patiënt zijn van de betrokken hulpverlener, een naaste betrekking van de patiënt of een nabestaande van de overleden patiënt. Het belang dat klager stelt te hebben bij een tuchtrechtelijke toetsing van het handelen/nalaten van de arts is louter een afgeleid, financieel belang en kan derhalve niet worden aangemerkt als een belang dat artikel 65, lid 1 onder a Wet BIG beoogt te beschermen. Nu van een andere grondslag voor zijn belang in deze tuchtrechtelijke procedure niet is gebleken, kan klager derhalve niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, lid 1 onder a Wet BIG worden gekwalificeerd.

Ook kan klager niet – zoals hij nog aanvoert – worden aangemerkt als zijnde een klachtgerechtigde instelling als bedoeld in artikel 65, lid 1 onder c van de Wet BIG. Daarmee doelt de wetgever blijkens de Memorie van Toelichting op instellingen die zich bewegen op het terrein van de gezondheidszorg, zoals ziekenhuizen en ziekenfondsen, bij of voor wie de arts werkzaam is op grond van een dienstverband of toelatingsovereenkomst, respectievelijk ingeschreven is (d.w.z. een medewerkersovereenkomst heeft). Klager is niet belast met specifieke taken in de zorgverlening en de arts is niet werkzaam of voor het verlenen van de individuele gezondheidszorg ingeschreven bij klager zoals artikel 6, lid 1 sub c van de Wet BIG vereist.

Klager kan derhalve niet worden ontvangen in zijn klacht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       In hoger beroep staat centraal de vraag of klaagster klachtgerechtigd is en in haar klacht tegen de arts kan worden ontvangen. Klaagster beroept zich in dit verband op artikel 65 lid 1 van de Wet BIG onder a (rechtstreeks belanghebbende) en c (klachtgerechtigde instelling).

4.2       Klaagster stelt in de onderhavige zaak als rechtstreeks belanghebbende te kunnen worden aangemerkt nu het belang dat zij stelt te hebben niet louter een afgeleid, financieel, belang is. Klaagster stelt dat haar werkgeverschap meebrengt dat zij (mede) het belang van haar werknemers bij een adequate medische verzuimbegeleiding behartigt.

4.3       Om als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een rechtstreeks bij een behandeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang. Dit vloeit voort uit de aard en de strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken.

In het onderhavige geval erkent het Centraal Tuchtcollege dat klaagster, zoals zij stelt, een rol heeft bij het waarborgen van adequate medische verzuimbegeleiding aan haar werknemers. Deze rol is haar echter opgelegd door de betrokken wetgeving en het belang dat klaagster bij een adequate medische verzuimbegeleiding stelt te hebben is er derhalve in gelegen dat zij aan haar wettelijke verplichtingen als werkgeefster kan voldoen. Dit belang kan niet worden gekwalificeerd als een rechtstreeks bij een behandeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang zoals artikel 65 lid 1 a Wet BIG vereist. Genoemde rol is naar de mening van het Centraal Tuchtcollege niet zodanig dat kan worden geconcludeerd dat klaagster zich de bevordering van het belang van de individuele gezondheidszorg of aspecten daarvan tot doel stelt (Kamerstukken 1987-1988, 19522, nr. 7, p. 130).

4.4       Het Centraal Tuchtcollege volgt het Regionaal Tuchtcollege in het oordeel dat klaagster niet kan worden aangemerkt als zijnde een klachtgerechtigde instelling als bedoeld in artikel 65 lid 1 onder c van de Wet BIG. Daarmee doelt de wetgever blijkens de Memorie van Toelichting op instellingen die zich bewegen op het terrein van de gezondheidszorg, zoals ziekenhuizen en ziekenfondsen, bij of voor wie de arts werkzaam is op grond van een dienstverband of een toelatingsovereenkomst, respectievelijk ingeschreven is (d.w.z. een medewerkersovereenkomst heeft). Klaagster is niet belast met specifieke taken in de zorgverlening en de arts is niet werkzaam of voor het verlenen van de individuele gezondheidszorg ingeschreven bij klaagster zoals artikel 6 lid 1 sub c van de Wet BIG vereist.

4.5       Het voorgaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege klaagster terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.

4.6       Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en mr. drs. W.A. Faas en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2013.

                                   Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.