ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2862 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.188

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2862
Datum uitspraak: 23-04-2013
Datum publicatie: 23-04-2013
Zaaknummer(s): c2012.188
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wegens aanhoudende pijnklachten is klaagster door haar tandarts naar de kaakchirurg verwezen met het verzoek om een apexresectie. In overleg werd besloten deze resectie niet uit te voeren. Toen de pijnklachten bleven is exploratief een opbeetplaatje vervaardigd. Uiteindelijk is NAET-therapie geadviseerd. Het heeft allemaal niet mogen baten en de pijnklachten bleven bestaan. Klaagster verwijt de kaakchirurg dat er geen betrokkenheid was, dat er sprake was van een slechte onderlinge communicatie en dat er niet naar klaagster werd geluisterd. Klaagster stelt dat zij na dure, pijnlijke en zinloze behandelingen nog meer pijn had dan voordien. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het hoger beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.188 van:

A. wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., kaakchirurg, (tandarts)  wonende te D. en werkzaam te E.,

verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, als jurist werkzaam bij VvAA te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 maart 2012, onder nummer 1143d, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 maart 2013, waar zijn verschenen de arts en zijn gemachtigde

mr. S.J. Berkhoff-Muntinga. Klaagster is niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten.

In maart 2009 was klaagster, die al jarenlang last had van pijnklachten, op verwijzing door haar tandarts gezien door een KNO-arts. Deze had geen afwijkingen gezien. Hij dacht het meest aan een n. trigeminus neuralgie.

In mei 2009 vroeg de tandarts van klaagster, toen de pijnklachten bleven,  aan verweerder, kaakchirurg en hoofd van de afdeling Mondziekten- Kaak- en Aangezichtschirurgie van een Academisch ziekenhuis, om een apexresectie van element 25 te verrichten. (De afdeling van) verweerder kon geen indicatie voor een dergelijke behandeling aantonen en na overleg werd daarvan afgezien.

In juni 2009 werd klaagster onderzocht door de neuroloog. In juli 2009 ging zij naar de endodontoloog. Er werd geen (duidelijke) oorzaak gevonden. In september 2009 kwam er een nieuwe afspraak met de afdeling van verweerder. Daarna volgden meerdere afspraken. Er werd in november 2011 een consult bij de pijnpoli aangevraagd en een consult bij de dermatologie-allergologie. Begin december 2009 kreeg klaagster een opbeetplaatje. Ten slotte werd een NAET-therapie geadviseerd. Het heeft allemaal niet mogen baten. De pijnklachten bleven bestaan en klaagster is, teleurgesteld, niet meer teruggekeerd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht 

Er was geen betrokkenheid; er was een slechte onderlinge communicatie en er werd niet naar klaagster geluisterd. Na dure pijnlijke en zinloze behandelingen had klaagster nog meer pijn dan voordien.

4. Het standpunt van verweerder

Op 5 mei 2009 werd klaagster wegens pijnklachten door haar tandarts naar de afdeling van verweerder verwezen met verzoek een apexresectie te verrichten aan element 25. Er werd geen indicatie voor deze behandeling van de 25 gevonden. In overleg werd besloten de resectie niet uit te voeren. Toen de pijnklachten bleven, is exploratief een opbeetplaatje vervaardigd en er werd een consult gevraagd bij de pijnpoli. In dat consult is de verdenking geuit van een allergie voor tandheelkundige materialen. Daarop is een consult gevraagd bij de dermatologie-allergogie. Een consult van de KNO gaf geen uitsluitsel. Aan klaagster is een zogenaamde NAET-therapie geadviseerd tot de-allergisering. Begin 2010 werd een allergie tegen goudlegeringen geconstateerd en werd de verdere behandeling overgedragen. Verweerder is van mening dat klaagster intensief en aandachtig is behandeld, waarbij uiteindelijk een allergie als potentiële pijnoorzaak is gevonden.

5. De overwegingen van het college

Klaagster is met (ook achteraf) moeilijk te verklaren jarenlange pijnklachten bij (de afdeling van) verweerder gekomen. Verweerder heeft, op goede gronden, geconcludeerd dat er geen indicatie voor de voorgestelde behandeling was. Om de mogelijke oorzaak te vinden heeft verweerder een opbeetplaatje doen vervaardigen, dat weliswaar geen soelaas bood maar niet kan worden gezegd dat verweerder hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft vervolgens andere specialismen in medeconsult gevraagd, nog steeds zonder dat er een duidelijke oorzaak werd gevonden. Uiteindelijk is klaagster verwezen op basis van een allergie als mogelijke pijnoorzaak.

Voor het college is niet komen vast te staan dat verweerder jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekortgeschoten. De behandeling had met meer aandacht voor snelheid kunnen plaatsvinden en het is ook onaangenaam voor klaagster geweest dat zij begin december op een consult kwam en tegen haar verwachting daar een andere arts trof dan verweerder, maar een en ander levert niet een zodanige tekortkoming op dat een tuchtrechtelijke correctie dient plaats te vinden.

Immers gaat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de arts vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

 Het college is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Het hoger beroep van klaagster strekt er toe de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van    het beroep.

4.3. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en

mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. M. Fokke en prof.dr. A. Vissink, leden-beroepsgenoten en mr.drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2013.                                    Voorzitter   w.g.                        Secretaris  w.g.