ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2853 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.149

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2853
Datum uitspraak: 16-04-2013
Datum publicatie: 18-04-2013
Zaaknummer(s): c2012.149
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts. Klager verwijt de verzekeringsarts dat hij het blokkeringsrecht heeft geschonden, geen daadwerkelijk fysiek onderzoek heeft gedaan, de Wet op de Medische Keuringen heeft geschonden en heeft vastgehouden aan eerder ingenomen onjuiste standpunten. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Hoger beroep klager verworpen door Centraal Tuchtcollege.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.149 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat te Maasbracht,

tegen

C., verzekeringsarts, wonende te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J. Meyst-Michels, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 21 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te

’s-Gravenhage tegen C. - hierna: de verzekeringsarts - een klacht ingediend.

Bij beslissing van 7 februari 2012, onder kenmerk 2010-182b heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.  De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare  terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 5 maart 2013, waar de gemachtigde van klager is verschenen, alsmede de verzekeringsarts, bijgestaan door mr. P.J. Klein-Gunnewiek.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2.De feiten

Klager heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij E.. Deze laatste heeft in het kader van een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van klager haar medisch adviseur opgedragen om nader onderzoek te doen naar de medische beperkingen van klager. De arts is één van deze medische adviseurs. Een collega van de arts heeft de opdracht onderzocht en  vervolgens een reumatoloog gevraagd om klager te onderzoeken. Nadat dit onderzoek had plaats gehad, heeft de bedoelde reumatoloog  op

15 juli 2009 een rapport opgesteld en aan de collega van de arts toegezonden. Het rapport is vervolgens door de arts bestudeerd en deze heeft op grond van de gegevens in het rapport op 11 augustus 2009 een “belastbaarheids aanduidingen formulier” ingevuld. Hierop is aan een arbeidskundige gevraagd een aanvullend onderzoek te doen teneinde de mate van arbeidsongeschiktheid van klager te beoordelen. Deze arbeidskundige heeft op 17 september 2009 een rapport opgemaakt waarin is vermeld dat klager voor minder dan 25 % arbeidsongeschikt moet worden geacht. Op grond van dit rapport heeft E. klager bericht dat er op grond van de polis geen recht meer bestond op uitkering.   

3.De klacht

De klacht houdt een min of meer algemeen gesteld relaas in van de gebeurtenissen die onder de feiten zijn omschreven en aantekeningen die verwijten aan het adres van de arts bevatten. In het verweerschrift heeft de arts deze als volgt samengevat:

a.                  Schending van het blokkeringsrec ht;

b.                  Geen daadwerkelijk fysiek onderzoek van de gelaedeerde dan wel gesprek

            over de gezondheidstoestand;

c.                  Schending van de Wet op de Medische Keuringen.

d.                  Vasthouden aan eerder ingenomen onjuiste standpunten.

In  de repliek is klager op de zojuist weergegeven onderdelen van de klacht nader ingegaan, zonder aan te geven dat deze onjuist zijn weergegeven. Het College zal de klacht behandelen zoals deze hierboven is weergegeven.

4.Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht in al zijn onderdelen weersproken. Het College zal hier bij de beoordeling nader op in gaan.

5.De beoordeling

Het punt onder a stelt de vraag aan de orde of aan klager een blokkeringsrecht toe komt als bedoeld in artikel 7: 464 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bedoeld artikel lid bevat twee onderdelen, waarvan in de onderhavige klacht het onderdeel sub b van belang is. In deze bepaling is neergelegd dat in het geval het om een handeling gaat als omschreven in artikel 7: 446 lid 4 van hetzelfde wetboek de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid wordt gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekkingen van het onderzoek wenst te vernemen. Indien die wens geuit is en de handelingen niet worden verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering, wordt die persoon tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat het in het onderhavige geval om een handeling gaat als bedoeld in artikel 7: 446 lid 4. Het College kan zich daar mee verenigen. Het staat vervolgens voor de vraag of dit dan mee brengt dat klager een beroep kan doen als bedoeld in het eind van artikel 464 lid 2 sub b. Deze vraag moet naar het oordeel van het College ontkennend worden beantwoord. Het gaat thans om een onderzoek dat niet het tot stand komen van een overeenkomst betreft, maar dat wordt gevraagd in het kader van een reeds langere tijd tussen klager en zijn verzekeraar bestaande burgerrechtelijke verzekering. Bij een onderzoek in dat kader komt de onderzochte geen blokkeringsrecht toe. Het bovenstaande brengt mee dat het College geen antwoord behoeft te geven op de vraag of  een blokkeringsrecht tegenover de arts dan wel tegenover de persoon die klager heeft onderzocht en daarover rapport heeft uitgebracht, moet worden uitgeoefend.

Het punt onder b betreft de vraag of de arts klager aan een lichamelijk onderzoek had moeten onderwerpen alvorens over te gaan tot het vaststellen van een belastbaarheidspatroon.  Klager heeft in dit kader onder meer verwezen naar artikel 1 van de beroepscode GAV. Genoemd artikel van de beroepscode geeft geen antwoord op de vraag of de arts gehouden was klager zelf aan een onderzoek te onderwerpen. Het College is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het verwijst in dit verband naar artikel 2 lid 4 van de beroepscode, waarin is bepaald dat de geneeskundig adviseur een andere arts kan consulteren om een advies met betrekking tot de gezondheidstoestand van de betrokkene uit te brengen. In het onderhavige geval is door de collega van de arts aan een reumatoloog gevraagd klager te onderzoeken. Dit lag ook voor de hand omdat de klachten van klager op het terrein van de reumatologie lagen. De arts heeft vervolgens aan de hand van de door de reumatoloog verstrekte gegevens een zogeheten belastbaarheidspatroon  opgesteld. Het College vermag niet in te zien dat een nader lichamelijk onderzoek van klager door de arts daarbij van enig nut zou zijn geweest. Enige andere wettelijke of andere bepaling die de arts daartoe zou verplichten, is het College niet bekend.

Onder c heeft klager de vraag aan de orde gesteld of de arts in strijd met de  Wet op de medische keuringen heeft gehandeld.  Het College beantwoordt deze vraag ontkennend. Het verwijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 1 van de wet, waarin is bepaald wat onder een keuring als bedoeld in de wet moet worden verstaan.  Het acht daarbij in het bijzonder van belang dat het moet gaan om vragen over de gezondheidstoestand van de keurling en het verrichten van medisch onderzoek  in verband met het aangaan of wijzigen van onder meer een arbeidsongeschiktheids-verzekering naar burgerlijk recht.  Klager ging in 2009 geen verzekering als zojuist bedoeld aan en evenmin was er sprake van een wijziging van die verzekeringsovereenkomst.  Aan de orde was of klager nog steeds voldeed aan de vereisten om een beroep op de verzekering te kunnen doen. Van een keuring als bedoeld in deze wet was dan ook geen sprake.

Het laatste onderdeel van de klacht kan klager evenmin baten. Het lijkt er op gebaseerd te zijn dat klager na het uitbrengen van het advies van de door de collega van de arts ingeschakelde reumatoloog nieuwe problemen heeft ondervonden, die niet bij de beoordeling zijn mee gewogen. Het College kan uit de stukken niet afleiden dat de door klager gestelde omstandigheden zich ten tijde van het advies van de arts voor deden en om die reden evenmin vaststellen dat er voor de arts aanleiding was om zich daar in te verdiepen.  Daarvoor was te minder reden nu de arts het  al genoemde profiel  korte tijd nadat klager door de reumatoloog was onderzocht, heeft uitgebracht. Voorzover er zich inderdaad nieuwe omstandigheden hebben voor gedaan die tot gevolg hebben gehad, dat klager meer dan 25 % arbeidsongeschikt zou moeten worden geacht, ligt het op de weg van klager om zich daarover met zijn verzekeraar te verstaan. 

Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht en geconcludeerd tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en dr. mr. J.W. Bins en mr. drs. W.A. Faas, leden- beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

16 april 2013.              Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.