ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2834 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.039

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2834
Datum uitspraak: 11-04-2013
Datum publicatie: 11-04-2013
Zaaknummer(s): c2012.039
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde neuroloog heeft op verzoek van de bestuursrechter als medisch deskundige een uitspraak gedaan over de inschatting door de UWV arts van de gezondheidstoestand van klaagster op een in het verleden gelegen tijdstip in het kader van haar WAO-rechten. De klacht houdt in 1) dat het niet mogelijk is voor een arts om met voldoende nauwkeurigheid uitspraken te doen over de gezondheidstoestand van een persoon op een bepaalde datum in het verleden, 2) dat het door de neuroloog aan de rechtbank uitgebrachte advies onzorgvuldig is, 3) dat de neuroloog geen gebruik heeft gemaakt van alle van belangzijnde stukken, en 4) dat de neuroloog in zijn advies geen gebruik heeft gemaakt van een bepaald onderzoek. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.039 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C. te D.,

tegen

E., neuroloog, wonende te F., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.G.H. Borgdorff te Ezinge.

1.         Verloop van de procedure

A. (hierna klaagster) heeft op 5 november 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen E. (hierna de arts) een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 december 2011, onder nummer G2010/106, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 februari 2013, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door

C., en de arts, bijgestaan door mr. J.G.H. Borgdorff.

C. heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Verweerder, hierna te noemen de neuroloog, is door  de rechtbank F., sector bestuursrecht, aangezocht als medisch deskundige en heeft in die hoedanigheid een advies uitgebracht over de gezondheidstoestand van klaagster per 18 augustus 2004. De rechtbank vroeg om dit advies in het kader van een door klaagster aanhangig gemaakte procedure tegen een besluit van het UWV over de WAO-rechten van klaagster. In dit besluit was de WAO-uitkering van klaagster ingetrokken, omdat zij een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 15 had. De neuroloog heeft zijn advies aan de rechtbank uitgebracht op 13 juli 2009.

3. Klacht en beoordeling van de klacht

De klacht houdt in de eerste plaats in dat het niet mogelijk is voor een arts om met voldoende nauwkeurigheid uitspraken te doen over de gezondheidstoestand waarin een persoon zich op een bepaalde datum in het verleden bevond. Dit betekent volgens klaagster dat de neuroloog geen uitspraken kon en mocht doen over haar gezondheidstoestand per 18 augustus 2004.

            Het College overweegt hierover het volgende.

Het stelsel van rechtsbescherming tegen bestuursrechtelijke besluiten als de onderhavige - in casu het UWV-besluit, waarbij klaagsters uitkering werd ingetrokken - , houdt in dat de rechter een uitspraak moet doen over de vraag of het UWV (c.q. de verzekeringsarts van het UWV), kort gezegd, een juiste inschatting heeft gemaakt van de medische beperkingen van de betrokken persoon op een bepaald tijdstip. Hierbij gaat het per definitie om een inschatting van de gezondheidstoestand van betrokkene tegen een in het verleden gelegen tijdstip, namelijk het tijdstip waarop de UWV-beoordeling  betrekking heeft. In sommige gevallen is de bestuursrechter van oordeel dat een beantwoording van de vraag of het UWV een juiste inschatting heeft gemaakt van de medische beperkingen van betrokkene, vergt dat het advies van een medisch deskundige wordt ingewonnen. In die situatie is het voor de arts die als medisch deskundige door de rechtbank wordt aangezocht, onontkoombaar dat hij zijn mening  geeft over de gezondheidstoestand van betrokkene tegen een in het verleden tijdstip, de peildatum. Hij zal dit doen aan de hand van de beschikbare dossierinformatie en de door betrokkene gegeven informatie, voor zover deze betrekking hebben op de peildatum. Dat de taak van de medisch deskundige dit behelst, blijkt ook uit de vragen die de bestuursrechter aan de deskundige pleegt voor te leggen. Dit betekent dat het niet alleen onontkoombaar, maar juist precies de taak van de neuroloog in deze zaak was om een uitspraak te doen over (de inschatting door de UWV-arts van) de gezondheidstoestand van klaagster op een in het verleden gelegen tijdstip, namelijk per 18 augustus 2004. De neuroloog heeft dus niet onzorgvuldig gehandeld door aan de rechtbank te rapporteren over de gezondheidstoestand van klaagster per 18 augustus 2004, maar precies gedaan wat hem is gevraagd.

Klaagster beroept zich nog op een schrijven van neuroloog G. d.d. 4 september 2008, waarin deze schrijft  "dat het niet mogelijk [is] om via onderzoeken in 2008 uit te maken wat destijds in 2004 gevonden is". Het College overweegt dat niet duidelijk is wat de precieze context van dit schrijven is geweest en wat G. hiermee bedoeld heeft te zeggen. Afgezien hiervan kan erkend worden dat een medisch onderzoek in 2008 niet precies weergeeft wat iemands gezondheidstoestand enkele jaren daarvoor was.  De neuroloog is daar echter ook niet van uitgegaan. Zoals gezegd, heeft hij getoetst of de inschatting door de UWV-arts van de gezondheidstoestand van klaagster per 18 augustus 2004, juist was.

Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

De klacht houdt in de tweede plaats in, zo begrijpt het College, dat het door deneuroloog aan de rechtbank uitgebrachte advies onzorgvuldig is, omdat op verschillende plaatsen een slag om de arm wordt gehouden. Zo schrijft de neuroloog bijvoorbeeld: 'als ik het goed begrijp; 'doch er lijkt'; 'is er wellicht toch ook'; 'is voldoende aannemelijk'  en: 'geen essentiële wijzigingen'.

Het College overweegt dat uitspraken over iemands gezondheidstoestand nooit met 100% zekerheid kunnen worden gedaan, zeker niet wanneer het gaat om iemands gezondheidstoestand op een  in het verleden gelegen tijdstip. Dergelijke uitspraken zullen per definitie  met onzekerheid zijn omgeven.  Om die reden is het niet onzorgvuldig van de neuroloog om gebruik te maken van de geciteerde woorden. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

De klacht houdt in de derde plaats in dat de neuroloog in zijn advies niet gebruik heeft gemaakt van alle van belang zijnde stukken. Naar het College begrijpt gaat het daarbij met name om gedingstuk 23 uit de A-map, waarover de neuroloog in zijn advies opmerkt dat hij het gevoel heeft dat er iets ontbreekt, namelijk een lijstje van specialisten.

Het College overweegt dat niet is in te zien dat de constatering dat er mogelijk een

(deel van een) gedingstuk ontbreekt, onzorgvuldig of anderszins klachtwaardig zou zijn jegens klaagster. Indien inderdaad sprake is geweest van het ontbreken van een (deel van een) gedingstuk, diende dit opgepakt te worden in de bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank F., in welk kader de neuroloog immers zijn deskundigenadvies heeft uitgebracht. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ten slotte houdt de klacht nog in dat de neuroloog in zijn advies inhoudelijk geen gebruik heeft gemaakt van het onderzoek van H..

Uit de bij de stukken gevoegde uitspraak van dit College van 2 april 2007 op een klacht van klaagster tegen de verzekeringsarts van het UWV die haar destijds heeft gekeurd, leidt het College af dat deze H. als arts verbonden is aan een ziekenhuis in I. te J.. Het College begrijpt dat klaagster door H. in november 2004 is gezien en dat hij, anders dan artsen bij wie klaagster eerder onder behandeling was, heeft geadviseerd dat klaagster opnieuw moest worden geopereerd.

Voorts ziet het College in het hier aan de orde zijnde advies van de neuroloog over klaagster, dat H. op 6 december 2004 een brief heeft geschreven over de gezondheidstoestand van klaagster. Het College overweegt dat uit het advies blijkt dat de neuroloog kennis heeft genomen van het onderzoek en het schrijven van H.. Het is niet vereist dat een advies als het onderhavige een inhoudelijke bespreking van alle medische informatie bevat. Derhalve was de neuroloog niet gehouden inhoudelijk in te gaan op de visie van H. op de gezondheidstoestand van klaagster, die kennelijk niet, of niet geheel, zo begrijpt het College althans, overeenkwam met de visie van andere behandelaars. Los hiervanconstateert het College dat zowel het onderzoek als het schrijven van H. dateert van ná het tijdstip waarop de neuroloog de gezondheidstoestand van klaagster diende te beoordelen, zodat in het kader van het aan de rechtbank uit te brengen advies van die informatie terughoudend gebruik diende te worden  gemaakt. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Het hoger beroep strekt er toe de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3. Klaagster heeft tijdens de mondelinge toelichting van het hoger beroep nog als klacht aangevoerd dat de arts heeft verzuimd vóór zijn rapportage contact op te nemen met de neuroloog die klaagster jarenlang heeft behandeld om van deze te vernemen wat de mening was over de gezondheidstoestand van klaagster. Nu een klacht niet voor het eerst in hoger beroep kan worden aangevoerd, kan het Centraal Tuchtcollege deze klacht niet in de beoordeling betrekken. 

4.4. Het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dat de klacht in de eerste plaats inhoudt dat het niet mogelijk is voor een arts om met voldoende nauwkeurigheid uitspraken te doen over de gezondheidstoestand waarin een persoon zich op een bepaalde datum in het verleden bevond. Dit zou betekenen dat de arts geen uitspraken kon en mocht doen over de gezondheidstoestand van klaagster per 18 augustus 2004. In hoger beroep merkt klaagster op dat haar klacht aldus onnauwkeurig is omschreven. De klacht hield in dat het niet mogelijk is voor een arts op enig “diagnose-moment” met voldoende nauwkeurigheid uitspraken te doen over de gezondheidstoestand waarin een hem/haar als patiënt voordien onbekende persoon zich bevond op een moment van een half jaar of meer in de tijd daarvoor. Het Centraal Tuchtcollege zal alsnog deze klacht beoordelen. Wegens de onderlinge samenhang zal deze beoordeling worden gecombineerd met de beoordeling van het tweede onderdeel van de klacht: het door de arts aan de rechtbank uitgebrachte advies is onzorgvuldig omdat op verschillende plaatsen een slag om de arm wordt gehouden. Zo schrijft de arts: “als ik het goed begrijp”, “doch er lijkt’, “is er wellicht toch ook”, “is voldoende aannemelijk” en “geen essentiële wijzigingen”.

4.5. In het kader van de aan haar gevraagde beoordeling van een UWV-besluit waarbij klaagsters uitkering werd ingetrokken, heeft de rechtbank F. de arts in een “Opdracht deskundigenonderzoek” verzocht klaagster te onderzoeken en aan de hand van zijn bevindingen ter zake door de rechtbank geformuleerde vragen te beantwoorden. De eerste vraag betrof de aanwezigheid van als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in de gezondheidstoestand van klaagster op 18 augustus 2004 en in hoeverre daarin op 16 maart 2005 wijziging was opgetreden. De arts heeft aan deze opdracht uitvoering gegeven door te rapporteren over de gezondheidstoestand van klaagster per 18 augustus 2004. Weliswaar was na dat moment en tot het moment van onderzoek en rapportage aanzienlijke tijd verstreken, maar deze tijd was niet zo lang dat reeds om deze reden geoordeeld zou moeten worden dat de arts op de aan hem voorgelegde vragen geen antwoord kon geven. Uit het rapport blijkt dat de arts beschikte over voldoende informatie om tot een beantwoording van de vragen te kunnen komen. Wel noopte het tijdsverloop tot het in acht nemen van een zekere terughoudendheid bij die beantwoording. Het Regionaal Tuchtcollege heeft met juistheid overwogen dat uitspraken over iemands gezondheidstoestand nooit met 100% zekerheid kunnen worden gedaan, zeker niet wanneer het gaat om iemands gezondheidstoestand op een in het verleden gelegen tijdstip. Het rapport van de arts geeft er blijk van dat hij zich hiervan bewust is geweest. Het getuigt daarom juist van zorgvuldigheid dat hij, zoals klaagster het uitdrukt, in zijn rapport een slag om de arm heeft gehouden door gebruik te maken van de geciteerde woorden. De twee eerste klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond.

4.6. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over de overwegingen die het Regionaal Tuchtcollege aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd ten aanzien van het derde en vierde klachtonderdeel, met uitzondering van de zin die is opgenomen onder “3. Klacht en beoordeling van de klacht, vanaf de woorden” “Los hiervan” tot en met de woorden “worden gemaakt.” Deze zin kan vervallen.

4.7. De voorgaande overwegingen leiden tot het oordeel dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en dr. R.P. Kleyweg en dr. C.C. Tijssen, leden- beroepsgenoten en mr.drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

11 april 2013.             Voorzitter   w.g.                                 Secretaris