ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2804 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.397

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2804
Datum uitspraak: 04-04-2013
Datum publicatie: 04-04-2013
Zaaknummer(s): c2012.397
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van het UWV. De klacht heeft betrekking op zeven door verweerster als bezwaarverzekeringsarts in het kader van de verschillende bezwaarschriftprocedures opgestelde (aanvullende) medische rapportages. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af en het hoger beroep van klager wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.397 van:

A., wonende te B., C., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

D., verzekeringsarts, werkzaam te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. E.G. van der Jagt, verbonden aan het UWV te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 juni 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 juni 2012, onder nummer 11/229 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2012.398 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 maart 2013, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. Van der Jagt voornoemd. Klager heeft het Centraal Tuchtcollege bij brief van 7 januari 2013 op voorhand laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Mr. Van der Jagt heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is op 10 maart 1998 arbeidsongeschikt geworden met psychische klachten. Met ingang van 9 maart 1999 is klager door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

2.2 In 2003 is klager naar C. geëmigreerd.

2.3. In 2004 is klager in het kader van het aangepast Schattingsbesluit herbeoordeeld. Bij besluit van 5 mei 2004 is klager door het UWV voor de WAO ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55-65%. Klager heeft tegen dat besluit van het UWV een bezwaarschrift ingediend. In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft verweerster, bezwaarverzekeringsarts bij het UWV, een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgevoerd. Vanwege zijn verblijf in C. heeft klager afgezien van de mogelijkheid om te worden gehoord. De heroverweging door verweerster heeft daarom plaatsgevonden op basis van de ter beschikking staande dossiergegevens. In een op 7 september 2004 opgestelde medische rapportage is verweerster vervolgens tot de conclusie gekomen dat er geen medische reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.

2.4. Bij besluit van 24 januari 2006 is klager door het UWV voor de WAO per

9 juli 2006 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15-25%. Klager heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarschriftprocedure is door verweerster een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgevoerd. Klager heeft daarbij afgezien van de mogelijkheid om te worden gehoord. De heroverweging van verweerster heeft daarom plaatsgevonden op basis van de ter beschikking staande gegevens. In een op 23 mei 2006 opgestelde medische rapportage is verweerster vervolgens tot de conclusie gekomen dat er geen medische reden is om af te wijken van het primaire medische oordeel. Wel heeft verweerster de functionele mogelijkheden lijst aangepast.

2.5. Klager is tegen de beslissingen van het UWV bij de rechtbank in beroep gegaan. De rechtbank heeft in die procedure het noodzakelijk geacht dat er aanvullende informatie werd opgevraagd bij de behandelaar waar klager omstreeks 2003 onder behandeling was. Nadat aanvullende informatie was ontvangen heeft verweerster de beperkingen van klager opnieuw beoordeeld. In een op 14 mei 2009 opgestelde medische rapportage is verweerster vervolgens tot de conclusie gekomen dat ook in de verkregen aanvullende informatie geen feiten of omstandigheden naar voren kwamen die tot een ander oordeel leidden.

2.6. Op 25 augustus 2008 heeft F., psychiater, met betrekking tot klager een expertise rapport opgesteld. F. stelt daarin, voor zover hier van belang, het volgende:

Op grond van zijn sociale fobie, recidiverende depressieve stoornis en ontwijkende persoonlijkheidsstoornis zijn er beperkingen in het sociale contact, is er een verlaagd energieniveau, initiatiefvermindering en zijn er concentratieproblemen. Betrokkene heeft behoefte aan structuur en overzicht .”

2.7. Bij primair besluit van 21 november 2008 heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage van klager per 25 mei 2009 op 25-35% bepaald. Klager heeft tegen dat besluit een bezwaarschrift ingediend. In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft verweerster een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgevoerd. In een op 18 mei 2009 op gestelde medische rapportage is verweerster tot de conclusie gekomen dat de beperkingen die zijn aangenomen door de primaire arts niet volledig kunnen worden gevolgd.

2.8. Bij besluit van 27 mei 2009 heeft het UWV het besluit van 21 november 2008 herroepen en is klager ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.

2.9. Bij uitspraak van 10 december 2009 heeft de rechtbank E., sector bestuursrecht, onder meer het besluit van het UWV van 27 mei 2009 vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het UWV is tegen die beslissing in hoger beroep gegaan.

2.10. Op 12 januari 2010 heeft verweerster een medische rapportage opgesteld. Verweerster stelt daarin dat zij de conclusie van de rechtbank, dat uit de rapportage van psychiater F. is op te maken dat bij klager een meer dan enigszins beperkte werktijdenbeperking geïndiceerd is, niet kan volgen.

2.11. Op 3 maart 2010 heeft verweerster een aanvullende medische rapportage opgesteld. De vraag die daarbij aan verweerster voorlag was wat de arbeidsbeperkingen en- mogelijkheden van klager op 3 maart 2008 waren. In haar conclusie heeft verweerster de functionele mogelijkheden zoals weergegeven in de functionele mogelijkheden lijst gedateerd 9 september 2008 en gecorrigeerd op

18 mei 2009 ook van toepassing geacht op 3 maart 2008.

2.12. Bij besluit van 11 maart 2010 heeft het UWV de WAO-uitkering van klager per 9 juli 2006 en 3 maart 2008 voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.

2.13. Op 24 maart 2010 heeft verweerster voor de beroepsprocedure een aanvullende medische rapportage opgesteld.

2.14. Bij uitspraak van 10 november 2010 heeft de centrale raad van beroep de uitspraak van de rechtbank E. van 10 december 2009, voor zover betrekking hebbende op het besluit van het UWV van 27 mei 2009, vernietigd.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

3.1. op onjuiste wijze informatie heeft opgevraagd bij de behandelend psychiater,

3.2. op onjuiste wijze de standaard verminderde arbeidsduur heeft toegepast,

3.3 een te beperkt onderzoek heeft uitgevoerd naar de RSI-klachten aan de handen en armen van klager,

3.4. onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan, omdat zij is uitgegaan van verouderde medische gegevens

3.5. klager niet heeft gecorrigeerd als hij iets verkeerd begreep en dat zij geen uitvoering heeft gegeven aan haar voorlichtende taak.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 De kern van de klacht van klager komt er op neer dat verweerster in de door klager gestelde psychische- en RSI-klachten ten onrechte geen verdergaande urenbeperking voor de WAO heeft aangenomen. Het college stelt in dat kader voorop dat het aan het UWV is om te bepalen in welke mate klager in aanmerking komt voor een WAO-uitkering en niet aan het college. Ter beoordeling aan het College is uitsluitend de vraag of verweerster jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarvan is sprake als geoordeeld moet worden dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen handelen zoals zij heeft gedaan.

5.2. In geschil zijn de medische rapportages van verweerster van 7 september 2004,

23 mei 2006, 14 mei 2009, 18 mei 2009, 12 januari 2010, 3 maart 2010 en 24 maart 2010. Verweerster heeft zich daarin, de verzekeringsgeneeskundige aspecten heroverwegende op basis van de door klager tegen de primaire beslissing aangevoerde bezwaren, op het standpunt gesteld dat door klager geen medische gegevens zijn ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de klachten en beperkingen bij klager ernstiger zijn dan zoals door de primair verzekeringsarts beoordeeld. Het college heeft op grond van de overgelegde stukken geen aanwijzingen dat verweerster, zoals door klager gesteld, haar onderzoeken op verkeerde wijze, te beperkt of niet zorgvuldig heeft uitgevoerd. De klachtonderdelen 3.1., 3.2, 3.3. en 3.4. zijn daarmee kennelijk ongegrond. Ook wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot de informatievoorziening aan klager, te meer nu klager geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord. Ook het klachtonderdeel 3.5. is daarmee kennelijk ongegrond.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Het hoger beroep van klager richt zich niet tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege voor zover dat betrekking heeft op klachtonderdeel 3.3, dat de arts een te beperkt onderzoek heeft uitgevoerd naar de RSI-klachten aan de handen en armen van klager. Voor het overige heeft klager in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Klager concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De arts heeft in hoger beroep verweer gevoerd en concludeert - eveneens impliciet - tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en

mr. drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.