ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2775 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.194
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2775 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-03-2013 |
Datum publicatie: | 26-03-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.194 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager was TBS-gedetineerd in een forensisch psychiatrische instelling waar de aangeklaagde gz-psycholoog werkzaam is. Klager verwijt de gz-psycholoog: 1. dat hij zonder overleg met klager en zonder diens toestemming verplichte medicatie heeft toegediend; 2. het toegediende middel ten onrechte is aangemerkt als impulsregelaar terwijl het een psychoticum is, bedoeld ter behandeling van schizofrenie. Daarmee is onjuiste medicatie voorgeschreven; 3. hij ten onrechte een advies van het PBC niet heeft opgevolgd. Het RTG heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.194 van:
A., voorheen verblijvende in B. te C., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J. Serrarens, advocaat bij de Advocatenpraktijk Universiteit Maastricht,
tegen
E., gz-psycholoog, werkzaam te C., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, als jurist verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 8 februari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Gravenhage tegen gz-psycholoog E. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 februari 2012, onder nummer 2011-024d heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak A. tegen D., psychiater (C2012.193) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 januari 2013, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door
mr. J. Serrarens alsmede de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
De GZ-psycholoog is werkzaam in De B., een instelling voor forensische psychiatrie te C.. Klager is op 5 november 2007 opgenomen in genoemde instelling. Daar is klager door de behandelend psychiater gediagnosticeerd met antisociale persoonlijkheidsstoornissen met een afhankelijkheid van diverse verslavende middelen.
Na een behandeling door diverse collega’s van de GZ- psycholoog, heeft de GZ-psycholoog op 1 juli 2010 de psychologische behandeling van klager overgenomen. De medische behandeling bleef in handen van de behandelend psychiater.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht
Kort gezegd verwijt klager de GZ- psycholoog het navolgende:
1. De GZ- psycholoog heeft zonder overleg met klager en zonder diens
toestemming verplichte medicatie toegediend;
2. Het toegediende middel is ten onrechte aangemerkt als impulsregelaar terwijl
het een psychoticum is, bedoeld ter behandeling van schizofrenie. Daarmee is
onjuiste medicatie voorgeschreven;
3. De GZ- psycholoog heeft ten onrechte een advies van het Pieter Baan
Centrum niet opgevolgd.
4. Het standpunt van de GZ- psycholoog
De GZ- psycholoog heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De beoordeling
5.1 Het College heeft niet kunnen vaststellen dat de GZ- psycholoog heeft bepaald welke medicatie klager moest worden toegediend. Ook van enige betrokkenheid van de GZ- psycholoog bij de vaststelling van het medicatiebeleid is het College niet gebleken. Dit leidt ertoe dat zowel punt een als punt twee van de klacht als ongegrond zullen worden afgewezen.
5.2 Voor wat betreft klachtonderdeel 3 geldt dat de GZ-psycholoog de stellingen van klager gemotiveerd heeft betwist. Het is voor het College bij gebrek aan onderbouwing door klager, niet vast te stellen wat zich met betrekking tot dit klachtonderdeel daadwerkelijk heeft voorgedaan. Daarom zal ook dit onderdeel worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij verzoekt - kort samengevat - het beroep gegrond te verklaren en de gz-psycholoog een passende sanctie op te leggen.
4.2 De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het beroep.
Beoordeling.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan het navolgende op te merken. In aanvulling op de feiten als vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege wordt vastgesteld dat de gz-psycholoog vanaf 1 juli 2010 hoofdbehandelaar van klager is, als opvolger van eerder genoemde psychiater D.. Alhoewel de gz-psycholoog geen medicatie mag voorschrijven noch het gebruik hiervan mag bepalen, dit is immers voorbehouden aan een arts, leidt het hoofdbehandelaarschap er wel toe dat de gz-psycholoog zich niet kan onttrekken aan alle verantwoordelijkheid op dat punt. Een hoofdbehandelaar voert immers een regie-functie bij en is eindverantwoordelijk voor het behandelingtraject en de voortgang daarvan, waarvan het medicatiebeleid onderdeel is. In zoverre heeft een hoofdbehandelaar, ook als deze geen medicus is, de verantwoordelijkheid om het medicatiebeleid als onderdeel van de behandeling van een patiënt mee te wegen en zonodig telkenmale aan de orde te stellen.
In dit geval is echter niet gebleken dat de gz-psycholoog ten aanzien van zijn optreden als hoofdbehandelaar een tuchtrechtelijk verwijt treft.
4.4 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. M. Wigleven en
mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. G.A.M. Mensing en
drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2013.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.