ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2774 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.193
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2774 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-03-2013 |
Datum publicatie: | 26-03-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.193 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager was TBS-gedetineerd in een forensisch psychiatrische instelling waar de aangeklaagde psychiater werkzaam is. De psychiater is van 2008-2010 als psychiater en hoofdbehandelaar betrokken geweest bij de behandeling van klager. De behandeling van klager is moeizaam verlopen. In het kader van een herbeoordeling van de aan klager opgelegde TBS-maatregel heeft het Gerechtshof een onderzoek bij het Pieter Baan Centrum (PBC) gelast naar de diagnostiek en de mogelijkheden van hervatting van klagers behandeling. Het Gerechtshof heeft gelet op de PBC-rapportage klagers TBS-maatregel verlengd, ervan uitgaande dat de forensische psychiatrische instelling klager zou behandelen overeenkomstig de adviezen in de PBC-rapportage. Klager verwijt de psychiater dat hij het advies van het PBC heeft genegeerd en zonder overleg met klager verplichte medicatie indiceert als voorwaarde voor het doorlopen van een resocialisatieproces. Het RTG heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.193 van:
A. voorheen verblijvende in B. te C., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J. Serrarens, als advocaat verbonden aan Maastricht University,
tegen
D., psychiater, werkzaam te C., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, als jurist verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 8 februari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Gravenhage tegen psychiater D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 31 januari 2012, onder nummer 2011-024c heeft dat College de klacht in al zijn onderdelen ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak A. tegen E., gz-psycholoog (C2012.194) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 januari 2013, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. J. Serrarens alsmede de arts, bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
2.1 Klager is op 5 november 2007 opgenomen in de B., Instelling voor Forensische Psychiatrie te C., verder te noemen de B. nadat hij op
4 mei 2005 door het Gerechtshof te F. was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden en terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging van overheidswege.
2.2 De arts is vanaf 5 november 2008 tot 1 juli 2010 als psychiater en hoofdbehandelaar betrokken geweest bij de behandeling van patiënt in de B.. Een collega van de arts heeft klager gediagnosticeerd als iemand met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en afhankelijkheid van verschillende middelen.
2.3 Op 17 december 2008 is de TBS-maatregel van klager met een jaar verlengd, waartegen klager in beroep is gegaan. Na heropening van de zaak heeft het gerechtshof te G. besloten klager te laten onderzoeken in het Pieter Baan-centrum te H., verder PBC, (13 mei tot 1 juli 2009) om inzake de eventuele mogelijkheden van hervatting van zijn behandeling en diagnostiek te rapporteren, waarna klager op 1 juli 2009 is teruggeplaatst naar de B.. Op 26 oktober 2009 heeft het hof voornoemd, mede op basis van de Pro-Justitia rapportage van het PBC, besloten tot verlenging van de TBS voor de duur van twee jaar. Het hof is er vanuit gegaan dat de B. met klager zou werken in de lijn die was uitgezet in voornoemde rapportage.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht
Klager verwijt de arts dat hij het advies van het PBC negeert en zonder overleg met klager verplichte medicatie indiceert als voorwaarde voor het doorlopen van een resocialisatieproces.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegen stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De beoordeling
Uit de bij verweer overgelegde behandelplannen en wettelijke aantekeningen van de B. wordt duidelijk dat de behandeling van klager binnen de B. van meet af aan moeizaam is verlopen.
Vast staat dat klager zijn verslavende medicatie met succes heeft afgebouwd maar iedere vorm van behandeling blijft weigeren en zich vijandig en agressief opstelt. De arts heeft bij verweer toegelicht dat gezien het moeizame beloop van de behandeling de kliniek, in casu het multidisciplinaire team met de arts als hoofdbehandelaar, aanvankelijk nooit van plan is geweest om op korte termijn een verloftraject voor klager op te starten.
Op basis van de overweging van het arrest van het hof te G., waarbij het hof ervan uitgaat dat de B. gaat werken in de lijn van de voornoemde Pro-Justitia rapportage van het PBC, is echter multidisciplinair besloten het advies van het PBC, voortkomend uit voornoemde rapportage, als middellang termijndoel in het behandelplan van de B. op te nemen en vanuit het rehabilitatiemodel, mede gelet op het gevaarprofiel, toe te werken naar een klinische opname in de verslavingszorg in het kader van transmuraal verlof.
De suggestie van het PBC om te overwegen impulsregulerende medicatie toe te dienen aan klager is door de B., in casu de arts, als korte termijndoel gesteld naast andere korte termijndoelen gericht op motivatie en samenwerking.
Het College is van oordeel dat de arts op basis van valide overwegingen met instemming van het multidisciplinair behandelteam van de B., in de lijn van de overweging van het arrest van het hof G. en in tegenstelling tot hetgeen klager aanvoert met inachtneming van het advies van het PBC tot voornoemde beslissing mocht komen.
Het College motiveert dit als volgt. Iedere poging tot het aangaan van een motiverend en/of constructief gesprek over het doorbreken van de impasse leidde bij klager tot verbale agressie. Er was met andere woorden sprake van een patstelling in de behandeling van klager die de arts heeft getracht te doorbreken door de suggestie van het PBC tot het instellen op impulsregulerende medicatie tot behandeldoel te verheffen. Deze handelswijze roept geen bedenkingen op bij het College.
Daarnaast is het College van oordeel dat het koppelen van verlof van een TBS-gestelde aan zijn bereidheid om medicatie in te nemen als normale cq. gangbare praktijk wordt erkend binnen de TBS klinieken en dit medisch ethisch gezien acceptabel is, omdat het bedoeld is als behandeling primair in het belang van de klager en niet in het belang van de arts en/of de B..
Wellicht ten overvloede merkt het College op dat het niet aan klager is de arts te verwijten dat hij geen verdere uitleg over de medicatie heeft gekregen bijvoorbeeld in de vorm van dosering, werking en bijwerking, daar hij zelf van meet af aan iedere suggestie over een behandeling met impulsregulerend medicatie direct van de hand heeft gewezen.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de arts niet buiten de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is getreden en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht is daarom in al zijn onderdelen ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij verzoekt - kort samengevat – het beroep gegrond te verklaren en de arts een passende sanctie op te leggen.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het beroep.
Beoordeling.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. M. Wigleven en
mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. M. Drost en drs. A.C.L. Allertz, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.