ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2773 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.190

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2773
Datum uitspraak: 26-03-2013
Datum publicatie: 26-03-2013
Zaaknummer(s): c2012.190
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat zij heeft geweigerd een visite te brengen teneinde de toestand van de partner van klager te beoordelen. Voorts verwijt klager de huisarts de gang van zaken bij het bespreken van het obductierapport. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat door klager om een visite is gevraagd. De gang van zaken rond het obductierapport verdient niet de schoonheidsprijs, maar het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege constateert dat het standpunt van de huisarts wordt ondersteund door de handgeschreven aantekeningen die de assistente heeft gemaakt van het telefoongesprek met klager. Ook overigens is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de huisarts naar aanleiding van het telefoongesprek beschikte over alarmerende gegevens die aanleiding hadden moeten zijn voor het uit eigen beweging overgaan tot het afleggen van een visite. De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal College voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.190 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C. Bayrak,

tegen

C., huisarts, wonende te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. E.P. Haverkate.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 4 februari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 maart 2012, onder nummer 2011-019 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 januari 2013, waar is verschenen de huisarts, bijgestaan door

mr. E.P. Haverkate. Klager is niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Klager was de partner van D., geboren in 1925 en overleden op 11 november 2010. Op 25 juni 2010 heeft klager de praktijk van de arts gebeld in verband met de toestand van zijn partner. Later die dag heeft klager met zijn partner de praktijk van de arts bezocht. De arts heeft de partner van klager onderzocht en hem naar het ziekenhuis verwezen. In januari 2011 heeft klager een afspraak met de arts gemaakt om het obductierapport van zijn partner met de arts te bespreken. Op het afgesproken tijdstip kon de arts het rapport niet vinden.

3. De klacht

De klacht bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats maakt klager de arts het verwijt dat zij op 25 juni 2010 heeft geweigerd een visite te brengen teneinde de toestand van de partner van klager te beoordelen. Voorts verwijt klager de arts dat zij het hem moeilijk maakte met het obductierapport.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de partner van klager bezocht op 21 juni 2010. Zij stelde toen als diagnose dat er sprake was van een bovenste luchtweginfectie. Patiënt kreeg een kuur Doxycycline en daarbij Acetylcysteïnepoeders. Op 25 juni 2010 is er contact met de praktijk van de arts geweest. Er werd een controle op de praktijk voor diezelfde dag afgesproken. Een visite werd niet gevraagd. Bij onderzoek vond de arts naast de luchtweginfectie een decompensatio. De arts heeft patiënt daarop ingestuurd. De dienstdoende cardioloog heeft hem onder verdenking van decompensatio cordis opgenomen op de IC. Na het overlijden van patiënt heeft klager obductie aangevraagd. De arts ontving het rapport eind december. De arts heeft met klager afgesproken dit rapport in januari 2011 te zullen bespreken. Op het daarvoor afgesproken tijdstip moest de arts constateren dat het rapport niet in de computer stond. De arts heeft haar excuses aangeboden. De arts heeft klager laten weten contact met hem op te zullen nemen als zij de beschikking had over het rapport.

5.De beoordeling

Het eerste onderdeel van de klacht ziet op de gang van zaken op 25 juni 2010. Partijen geven een verschillende lezing van wat er die dag is voorgevallen. Klager neemt het standpunt in dat de arts om een visite is gevraagd en dat zij die niet heeft willen brengen. De arts stelt daar tegenover dat niet om een visite is gevraagd en dat is afgesproken dat patiënt later die dag naar de praktijk zou komen om de situatie waarin hij verkeerde, verder te kunnen beoordelen. Het College beschikt niet over aanwijzingen op grond waarvan het kan concluderen dat het relaas van klager meer geloof verdient dan dat van de arts. Dit leidt er toe dat het College niet kan vaststellen dat op 25 juni 2010 om een visite is gevraagd. Het eerste onderdeel van de klacht kan daarom niet aanvaard worden.

Het tweede onderdeel ziet op het onderhoud dat de arts met klager had afgesproken om het obductierapport te bespreken. Partijen zijn het er over eens dat klager zich bij de arts vervoegd heeft en dat de arts om voor haar op dat moment onduidelijke redenen het rapport niet heeft kunnen vinden. Dit is een ongelukkige gang van zaken geweest. Het College is van oordeel dat deze gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient. Het is evenwel niet van oordeel dat de arts daarvoor alsnog een tuchtrechtelijke verwijt zou moeten worden gemaakt. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de arts direct excuses heeft gemaakt en heeft toegezegd contact met klager op te zullen nemen zodra zij het rapport weer had gevonden. Dat het van een verdere bespreking niet is gekomen, heeft er mee te maken gehad dat de verhouding van klager met de arts spoedig nadien slechter is geworden en door klager is verbroken.

Een en ander leidt tot de conclusie dat de klacht zal worden afgewezen .

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. De feiten zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager kan zich in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege niet vinden en stelt dat in de bestreden uitspraak ten onrechte niet is vastgesteld dat de huisarts een visite heeft geweigerd op 25 juni 2010. Bovendien was de situatie dusdanig spoedeisend, dat de huisarts zelfstandig had moeten besluiten een visite af te leggen, aldus klager. De huisarts handhaaft het standpunt dat niet om een visite is gevraagd en dat ook overigens geen alarmerende gegevens aan haar waren doorgegeven, op grond waarvan zij zelfstandig tot een (spoed)visite had moeten besluiten.

4.2 Het Centraal Tuchtcollege constateert dat het standpunt van de huisarts dat niet om een visite is gevraagd, wordt ondersteund door de handgeschreven aantekeningen die de assistente van de huisarts heeft gemaakt ten tijde van het telefoongesprek (overgelegd bij repliek in eerste aanleg). In die aantekeningen, door de assistente gemaakt naar aanleiding van het ten processe bedoelde telefoongesprek met klager, wordt alleen vermeld dat is besproken dat 1 pil doxycycline 100 mg. in de afvoer is verdwenen, dat de assistente met de huisarts heeft overlegd, en dat het resultaat daarvan was dat geen extra pil behoefde te worden genomen. Ook overigens is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de huisarts door dat telefoongesprek de beschikking had gekregen over zodanige informatie dat zij op grond daarvan uit eigen beweging had moeten overgaan tot het afleggen van een visite.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en

drs. B.P.M. Schweitzer en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en

mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.