ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2771 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.130

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2771
Datum uitspraak: 26-03-2013
Datum publicatie: 26-03-2013
Zaaknummer(s): c2012.130
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Zoon van klaagster is twee maal circa zes maanden opgenomen geweest in een centrum voor geestelijke gezondheidszorg. Daarna is hij overgeplaatst naar een meer gespecialiseerde instelling. Onduidelijk is tot wanneer de zoon daar is behandeld. Een jaar na de laatste opname in voornoemd centrum voor geestelijke gezondheidszorg is de zoon overleden. Klaagster verwijt verweerder, huisarts van de zoon, dat hij zijn taak als huisarts niet naar behoren heeft uitgevoerd en klaagster niet heeft gesteund toen zij om eigen opname heeft gevraagd. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt de klacht kennelijk ongegrond. Beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.130 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A.– hierna klaagster – heeft op 21 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen huisarts C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 januari 2012, onder nummer 1114e heeft dat College de klacht – na een mondeling vooronderzoek – in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2012.127 en C2012.128  behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 februari 2013, waar is verschenen de arts. Klaagster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De zaak is desgevraagd door de arts toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was huisarts van klaagster en haar (meerderjarige) zoon, verder te noemen patiënt. Patiënt is van 13 maart 2007 tot en met 26 januari 2008 en van

19 maart 2008 tot en met 29 december 2008 opgenomen geweest in een Regionaal Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (RC). Omdat de behandelings-mogelijkheden bij het RC ontoereikend waren om de toestand van patiënt te stabiliseren, werd patiënt daarna voor verdere klinische zorg overgeplaatst naar een gespecialiseerde instelling elders. Niet duidelijk is tot welk moment hij daar is behandeld. Op 19 november 2009 raakte patiënt in een psychose wat zich uitte in agressief gedrag. Vanwege dit gedrag werd hij aangehouden door de politie waarna hij werd overgebracht naar het politiebureau. Daar is bij patiënt een bewustzijnsdaling opgetreden waarna hij is overleden ”.

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn taak als huisarts niet adequaat heeft uitgevoerd en zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen en er altijd ruzie was alvorens hij instemde met een vraag of verzoek van klaagster; dat hij het verzoek van klaagster om goed bloedonderzoek bij patiënt te doen en haar verzoek om hem door te sturen naar een cardioloog heeft afgewezen en daarmee niet in het belang van patiënt heeft gehandeld; en dat hij klaagster niet gesteund heeft toen zij bij het Rc GGz om opname heeft gevraagd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder voert- kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aan. Verweerder heeft met veel aandacht en met pogingen tot empathie klaagster en patiënt begeleid. Er zijn diverse verwijzingen geweest ten behoeve van patiënt; er was wel eens discussie omdat de verzoeken van klaagster om verwijzingen of onderzoeken niet altijd zinvol waren, maar er was geen ruzie. Verweerder had geen aanwijzingen voor hartklachten van patiënt; voor cardiologisch onderzoek heeft hij dan ook nooit een reden gezien. De gespecialiseerde instelling waar patiënt verbleef, had een eigen huisarts. Verweerder had geen bevoegdheid om te beslissen over het verzoek van klaagster om zelf opgenomen te worden.

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. De overwegingen van het college

Het college is van oordeel dat verweerder veel aandacht aan klaagster en patiënt heeft besteed, zelfs in de tijd dat hij al niet meer de huisarts van patiënt was. Aangezien er geen cardiale klachten van patiënt bekend waren, bestond er voor verweerder geen enkele verplichting voor een verwijzing van patiënt naar de cardioloog. Voor de stellingen van klaagster dat er altijd ruzie was en dat verweerder zijn taak als huisarts niet adequaat heeft uitgevoerd en zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen, zijn in het dossier geen aanwijzingen gevonden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet over het verzoek van klaagster om in dezelfde instelling als patiënt opgenomen te worden, kon beslissen. Het verwijt dat verweerder klaagster daarin niet ondersteund zou hebben is dan ook onterecht. Derhalve valt niet in te zien dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

De klacht is kennelijk ongegrond.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1.      Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1.            In hoger beroep heeft klaagster haar klacht summier toegelicht. Dit heeft zij bij faxbericht van 23 januari 2013 kort herhaald.

4.2.            De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3.            De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.4.            Het Centraal Tuchtcollege voegt daaraan toe dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de arts alle zorg heeft verleend die in de gegeven omstandigheden van hem kon worden gevergd.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M. Wigleven en

mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2013.                    Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.