ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2770 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.128

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2770
Datum uitspraak: 26-03-2013
Datum publicatie: 26-03-2013
Zaaknummer(s): c2012.128
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Zoon van klaagster is behandeld in de GGZ-instelling waar verweerder als psychiater werkzaam was. De zoon is inmiddels overleden. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar verzoek om tegelijk met haar zoon opgenomen te worden, heeft afgewezen en haar geen alternatief heeft geboden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.  Beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.128 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A.– hierna klaagster – heeft op 21 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen psychiater C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 januari 2012, onder nummer 1114c heeft dat College de klacht – na een mondeling vooronderzoek – in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2012.127 en C2012.130  behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 februari 2013, waar is verschenen de arts. Klaagster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De zaak is desgevraagd door de arts toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De zoon van klaagster, hierna te noemen: patiënt, is behandeld in de GGZ-instelling waar verweerder werkzaam was. Op 19 november 2009 is patiënt overleden ”.

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij het verzoek van klaagster om opgenomen te worden, heeft afgewezen en haar geen alternatief heeft gegeven om haar te helpen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft als behandelend psychiater nooit de overweging gehad om klaagster op te nemen. Er was uit psychiatrisch oogpunt geen indicatie. En als er een indicatie zou zijn geweest, dan nog zou zij niet zijn opgenomen in de instelling waar verweerder werkzaam was omdat het regel is dat familieleden niet gelijktijdig worden opgenomen (de zoon van klaagster verbleef al in de instelling) ”.

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. De overwegingen van het college

Het college is aan de hand van de grotendeels onweersproken gebleven feitelijke stellingen van verweerder en aan de hand van de overgelegde stukken, van oordeel dat verweerder patiënt geheel volgens de geldende professionele maatstaven heeft behandeld. Verweerder heeft terecht niet ingestemd met een opname van klaagster, nu dat ingevolge de daarvoor geldende regels niet mogelijk was.

De klacht is daarom kennelijk ongegrond ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1.      Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1.            In hoger beroep heeft klaagster haar klacht summier toegelicht. Dit heeft zij bij faxbericht van 23 januari 2013 kort herhaald.

4.2.            De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3.            De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.4.            Het Centraal Tuchtcollege voegt daaraan toe dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de arts alle zorg heeft verleend die in de gegeven omstandigheden van hem kon worden gevergd.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M. Wigleven en

mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten, en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2013.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris w.g.