ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2769 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.127
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2769 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-03-2013 |
Datum publicatie: | 26-03-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.127 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Zoon van klaagster is behandeld in de GGZ-instelling waar verweerder als psychiater werkzaam was. Nadat de zoon was overgeplaatst naar een andere locatie, heeft verweerder geen bemoeienis meer met hem gehad. Bijna een jaar na die overplaatsing is de zoon overleden. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar zoon onvoldoende zorg heeft verleend en dat hij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt de klacht ongegrond. Beroep verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.127 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychotherapeut, (arts) en (psychoterapeut), werkzaam te D., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 21 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen psychiater C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 januari 2012, onder nummer 1114b heeft dat College de klacht – na een mondeling vooronderzoek – in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2012.128 en C2012.130 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 februari 2013, waar is verschenen de arts in alle drie genoemde zaken. Klaagster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De zaak is desgevraagd door de arts toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:
“ 2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De zoon van klaagster, hierna te noemen: patiënt, is behandeld in de GGZ-instelling waar verweerder werkzaam was. Tot 29 december 2008 was verweerder de behandelend psychiater. Op die datum werd patiënt voor verdere klinische zorg overgeplaatst naar een andere locatie en heeft verweerder geen bemoeienis meer met patiënt gehad.
Op 19 november 2009 is patiënt overleden ”.
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:
“ 3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij haar zoon, die weggelopen was en daardoor een paar dagen niet behandeld en geobserveerd kon worden, een hogere dosering leponex heeft gegeven toen haar zoon terugkwam op de afdeling, zonder te weten of die dosering een nadelige uitwerking op hem kon hebben; en voorts dat hij klaagster niet ingelicht heeft over de effecten en uitwerking van de medicatie op haar zoon en haar niet op de hoogte heeft gebracht van het feit dat deze medicatie niet werkte.
4. Het standpunt van verweerder
De behandelingsmogelijkheden bij de locatie waar verweerder werkzaam was, waren ontoereikend; daarom moest patiënt worden overgeplaatst. Patiënt is nooit zonder medicatie geweest. Omdat hij regelmatig wegliep, had verweerder de afspraak met patiënt dat als hij langer dan 48 uur wegbleef, de leponex opnieuw opgebouwd moest worden en dat betekende voor patiënt beperking van vrijheid. Daarom kwam hij vaak net op tijd terug. Verweerder heeft regelmatig met klaagster gesproken ”.
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“ 5. De overwegingen van het college
Het college is aan de hand van de grotendeels onweersproken gebleven feitelijke stellingen van verweerder en aan de hand van de overgelegde stukken, van oordeel dat verweerder patiënt geheel volgens de geldende professionele maatstaven heeft behandeld. Het college merkt ten overvloede nog op dat van enig verband tussen het - latere - overlijden van patiënt en het handelen van verweerder in het geheel niet is gebleken.
De klacht is daarom kennelijk ongegrond ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1. Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1. In hoger beroep heeft klaagster haar klacht summier toegelicht. Dit heeft zij bij faxbericht van 23 januari 2013 kort herhaald.
4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4.4. Het Centraal Tuchtcollege voegt daaraan toe dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de arts alle zorg heeft verleend die in de gegeven omstandigheden van hem kon worden gevergd.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M. Wigleven en
mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.