ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2766 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.113

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2766
Datum uitspraak: 26-03-2013
Datum publicatie: 26-03-2013
Zaaknummer(s): c2012.113
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht: Verweerder, verpleegkundige, heeft in een poliklinisch gesprek met klaagster afgesproken dat zij contact op zou nemen in geval van toename van de psychische klachten. Een jaar later heeft verweerder, na een telefonische melding van de echtgenoot van klaagster, de crisisdienst ingeschakeld waarna klaagster onvrijwillig is opgenomen. Klaagster verwijt verweerder: 1.  Dat zij door zijn onjuiste begeleiding naar een ziekenhuis is gestuurd; 2.  Dat hij ervoor heeft gezorgd dat klaagster gedwongen werd opgenomen; 3.  Dat hij haar leven heeft geruïneerd door zijn toedoen en manier van werken; 4.  Dat hij begripvolle begeleiding had moeten bieden;  5.  Dat hij haar verliesgedrag aanmerkte als een psychiatrische diagnose; 6.  Dat hij niet naar oplossingen heeft gezocht; 7.  Dat hij meewerkte aan haar gedwongen verblijf en aan haar hospitalisatie; 8.  Dat hij haar privacy heeft geschonden. RTG Zwolle: Deels niet-ontvankelijk en voor zover ontvankelijk klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.113 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde mr. L Neuschäfer-Greebe.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 9 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2012, onder nummer 232/2010 heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het algemene deel van haar klacht en de klacht voor het overige afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. 

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2012.114 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 februari 2013, waar zijn verschenen klaagster en mr. L Neuschäfer-Greebe, namens de verpleegkundige.

Klaagster heeft aantekeningen aan het Centraal Tuchtcollege en aan de gemachtigde van de verpleegkundige overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2.       DE FEITEN

Klaagster heeft bij het college betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch- en verpleegkundige dossier is vermeld.

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is geboren in 1962. In februari 2002 werd klaagster bij de E. aangemeld door de systeemtherapeut F.. Op  28 juni 2002 vond een eerste poliklinisch gesprek plaats tussen klaagster en verweerder. Tijdens dit gesprek werd afgesproken dat klaagster contact zou opnemen in geval van toename van de psychische klachten. Dit is het enige feitelijke contact geweest tussen verweerder en klaagster in 2002.

Eind maart 2003 werd verweerder door de echtgenoot van klaagster gebeld die vertelde dat de situatie thuis en met klaagster fors uit de hand aan het lopen was. Op basis van deze mededeling heeft verweerder de verpleegkundige G., werkzaam bij de crisisdienst van het RIAGG te D. ingeschakeld ter beoordeling van haar psychiatrisch toestandsbeeld. Hij bezocht klaagster thuis en constateerde dat zij een zeer geagiteerde, ontremde en manische indruk maakte. Klaagster liep naakt door de woning en was nauwelijks aanspreekbaar. Zij had niet gereageerd op verzoeken van haar echtgenoot zich als volwassen ouder van vier jonge kinderen te gedragen. De echtgenoot gaf aan dat de kinderen ook in de woning verbleven. Zij hadden zich echter uit angst voor het gedrag van hun moeder, in een slaapkamer teruggetrokken. De echtgenoot en de kinderen waren de uitputting nabij.

G. heeft klaagster een vrijwillige opname aangeboden in een psychiatrische setting. Dit aanbod accepteerde klaagster niet. Vervolgens heeft G. contact opgenomen met zijn achterwacht, de psychiater H.. H. is ook naar het huis van klaagster gekomen en concludeerde dat er sprake was van een manisch toestandsbeeld bij klaagster, dat zij geen blijk gaf van enig ziekte-inzicht, zij ambulante behandeling weigerde en dat zij een gevaar vormde voor zichzelf en voor haar omgeving. Op grond van genoemde bevindingen achtte H. een gedwongen opname gerechtvaardigd. Met de door H. afgegeven geneeskundige verklaring is G. naar de burgemeester van B. gegaan. Vervolgens heeft de burgemeester van B. de opdracht gegeven klaagster gedwongen op te laten nemen in het kader van de Wet Bijzondere Opneming Psychiatrische Ziekenhuizen. G. heeft deze opdracht uitgevoerd. Hij heeft een plaats voor klaagster geregeld bij Psychiatrisch Ziekenhuis I. omdat de E. geen plaats had voor klaagster. Klaagster is onder dwang, per ambulance, naar I. vervoerd.

3.         HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven-:

1.                  dat zij op 1 april 2003 door zijn onjuiste begeleiding naar het         Psychiatrisch Ziekenhuis I. te J. gestuurd;

2.                  dat hij ervoor zorgde dat zij gedwongen werd opgenomen met een

            inbewaringstelling bij E.;

3.                  dat hij haar leven heeft geruïneerd door zijn toedoen en manier van werken,

            hij ging uit van een dossier en bood geen behandelplan in de thuissituatie;

4.                  dat hij begripvolle begeleiding had moeten bieden;

5.                  dat hij haar verliesgedrag aanmerkte als een psychiatrische diagnose;

6.                  dat hij niet naar oplossingen heeft gezocht;

7.                  dat hij mee werkte aan haar gedwongen verblijf en aan haar hospitalisatie;

8.                  dat hij haar privacy heeft geschonden.

Bij het mondeling vooronderzoek heeft klaagster hieraan nog toegevoegd dat ze verweerder verwijt dat hij haar gediscrimineerd en vernederd heeft als psychiatrisch patiënt, haar rouwverwerking niet heeft erkend en geen behandelplan heeft aangeboden in de thuissituatie en haar rouw om het verlies van haar moeder heeft aangemerkt als psychiatrische diagnose terwijl zij in shock was.

In zijn algemeenheid is klaagster van oordeel dat de behandelingen in de psychiatrie moeten worden aangepast. Klaagster is van oordeel dat de hele gang van zaken voor haar traumatisch is geweest en haar gezinsleven heeft vernietigd. Zij is van oordeel dat ten onrechte geweld tegen haar is gebruikt, dat er geen begrip is geweest voor haar rouw- en verliesverwerking en haar shock. Klaagster is van oordeel dat zij behandeling en begeleiding had moeten krijgen in de thuissituatie.

Klaagster heeft zich als doel gesteld te voorkomen dat andere patiënten hetzelfde overkomt als haar is overkomen.

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hieronder op zijn verweer ingegaan.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek l van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten met name op het verweerschrift en de dupliek. Over deze feiten verschillen partijen eigenlijk niet van mening. Wat hen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of verweerder op een juiste wijze heeft gereageerd op de situatie.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift en de conclusie van dupliek heeft aangevoerd met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college het volgende toe.

De klacht ziet met name op de bemoeienis van verweerder met klaagster eind maart 2002, toen hij, nadat de echtgenoot van klaagster telefonisch contact met hem had gezocht, zijn collega de heer G. heeft ingeschakeld en deze klaagster thuis heeft bezocht en uiteindelijk een gedwongen opname is gevolgd.

Dat verweerder op grond van het telefonisch contact met de echtgenoot van klaagster zijn collega heeft verzocht klaagster thuis te bezoeken acht het college juist. Bij de verdere gang van zaken is verweerder niet betrokken geweest en daarvoor kan hij dan ook niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden.

5.4

Het college voegt in zijn algemeenheid het volgende toe. Klaagster heeft, zoals hierboven al aangegeven, bij het college vele klachten ingediend betreffende haar psychiatrische behandeling. Daaruit weet het college dat klaagsters echtgenoot inmiddels is overleden en dat klaagster vier kinderen heeft waarvan er na het overlijden van haar echtgenoot nog één kind, die een verstandelijke beperking heeft, bij haar woont. Met de andere kinderen heeft klaagster (een periode) geen of weinig contact (gehad).

Het college heeft er begrip voor dat klaagster moeite heeft met de situatie waarin zij nu verkeert. Het college sluit niet uit, maar heeft daar ook geen aanwijzingen voor, dat het met een andere begeleiding voor haar anders was gelopen. Dat is echter niet waar het bij de tuchtrechtelijke toetsing om gaat. Hierboven is dat toetsingscriterium weergegeven. Het college heeft geen aanwijzingen dat de zorg die verweerster aan klaagster heeft verleend de toetsing aan dat criterium niet doorstaat.

De klacht dient daarom, voor zover ontvankelijk, als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1       Met haar beroep beoogt klaagster de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2       De verpleegkundige heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3       Klaagster heeft in haar beroepschrift een nieuwe klacht geformuleerd betreffende de houding van de verpleegkundige ten aanzien van de lichamelijke klachten van klaagster. Nu het hoger beroep zich richt tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is het niet mogelijk in hoger beroep nieuwe klachten op te werpen die in eerste aanleg niet aan de orde zijn geweest, zodat deze klacht buiten behandeling wordt gelaten.

4.4       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing waarvan beroep onder 5.3 als dragende overweging heeft neergelegd.

4.5       Gelet op het vorenoverwogene wordt het beroep verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en drs. H.G.M. Menke, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2013.                  Voorzitter   W.G.               Secretaris  W.G.