ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2751 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.261

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2751
Datum uitspraak: 21-03-2013
Datum publicatie: 21-03-2013
Zaaknummer(s): c2012.261
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster is door verweerder, dermatoloog, getest op allergie. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet betrokken was bij haar klachten en dat hij haar nauwelijks uitleg heeft gegeven over de geconstateerde goudallergie, terwijl hij, aldus klaagster, heeft nagelaten haar op  allergie voor lijmen, zoals deze door tandartsen worden gebruikt, te testen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af en het hoger beroep van klaagster wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.261 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., dermatoloog, destijds werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 april 2012, onder nummer 1143e heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 februari 2013, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door

mr. Berkhoff-Muntinga voornoemd. Klaagster heeft daags voor de zitting per e-mail laten weten vanwege privé-omstandigheden niet ter terechtzitting te zullen kunnen verschijnen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.       De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster werd in 2009 door haar tandarts en door een kaakchirurg verwezen naar de afdeling dermatologie van een universitair ziekenhuis in verband met mogelijke overgevoeligheid voor lokale verdovingsmiddelen zoals die door onder andere tandartsen worden gebruikt. Verweerder is verbonden aan deze afdeling dermatologie. In november 2009 bracht klaagster een eerste bezoek aan deze afdeling. Er werden verschillende allergietesten uitgevoerd. Geen van de middelen waarop klaagster werd getest, kwam in aanmerking als mogelijke oorzaak van haar klachten.

In februari 2010 pleegde verweerder overleg met een kaakchirurg over de problematiek van klaagster. Dit overleg resulteerde in het besluit om de klachten van klaagster nader te onderzoeken door middel van een aanvullend epicutaan-allergologisch onderzoek (EAO) met de tandartsenreeks en de metaalreeks. Bij de eerste testen werd een overgevoeligheid voor goudsodiumthiofosfaat gevonden. Deze stof bevindt zich zowel in de tandartsen- als de metaalreeks. Om zekerheid te verkrijgen werd het EAO in maart 2010 herhaald. De uitkomsten daarvan waren gelijk aan die van het eerste EAO. Op basis daarvan gaf verweerder klaagster het advies de gouden kronen uit haar mond te laten verwijderen. Klaagster gaf aan verweerder te kennen dat zij dit advies niet zou opvolgen.

Later vond er nog eenmaal een gesprek plaats tussen klaagster en verweerder. De echtgenoot van klaagster was daarbij aanwezig. Bij deze gelegenheid deelde verweerder opnieuw mee dat zo lang zich materiaal van goud in de mond van klaagster bevond haar klachten waarschijnlijk zouden aanhouden.

In 2011 liet klaagster zich onderzoeken door een dermatoloog die is verbonden aan een allergiecentrum in C.. In een brief van 22 augustus 2011 aan de huisarts van klaagster schreef deze dermatoloog het volgende:

“Met betrekking tot haar optionele goudallergie ben ik van mening dat deze niet onomstotelijk is aangetoond en evenmin met betrekking tot de nog resterende gouden kronen de klinische relevantie moet hebben om deze resterende elementen alsnog te verwijderen.”

3.         Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij niet betrokken was bij haar klachten en dat hij haar nauwelijks uitleg heeft gegeven over haar goudallergie. Volgens klaagster had verweerder haar ook moeten testen op een allergie voor lijmen zoals deze door tandartsen worden gebruikt. Door de handelwijze van verweerder heeft klaagster onnodig lang en veel pijn geleden. Ook heeft zij daardoor psychisch en financieel schade ondervonden.

4.         Het standpunt van verweerster

Volgens verweerder heeft hij klaagster steeds met respect en veel aandacht behandeld en heeft hij de uitkomsten van de allergietesten uitgebreid met haar besproken. Daarbij heeft hij haar verteld dat een mogelijke oorzaak van haar klachten was gevonden in de vorm van haar overgevoeligheid voor materiaal van goud. Volgens hem speelden lijmen op geen enkel ogenblik een rol als verdacht contactallergeen. In dat verband wees hij erop dat een van de geteste stoffen uit de tandartsenreeks ook lijmen bevatte en dat de uitkomst van het betreffende EAO negatief was.

Wat betreft de brief van de dermatoloog van 22 augustus 2011 merkte verweerder op dat deze arts ook een positieve reactie op natriumthiosulfatoaurate had gevonden, hetgeen verweerders bevindingen inzake een goudallergie ondersteunt.

5.         De overwegingen van het college

Vanaf november 2009 heeft de afdeling dermatologie waarbij verweerder werkzaam is diverse allergietesten uitgevoerd om de oorzaak van de klachten van klaagster te kunnen achterhalen. In overleg met een kaakchirurg werden er nadere testen uitgevoerd. Bij deze nadere testen werd een allergie vastgesteld voor materiaal dat goud bevat. Een herhaling van dat onderzoek gaf hetzelfde resultaat. Klaagster heeft verweerder verschillende keren gesproken en bij een van deze gesprekken was ook haar echtgenoot aanwezig. Niet is komen vast te staan dat verweerder klaagster bij die gesprekken geen uitleg heeft gegeven over haar vermoedelijke allergie voor goud. Klaagster heeft ook niet vermeld in welk opzicht verweerder daarin tekort is geschoten. Het college heeft ook geen aanwijzingen voor een gebrek aan betrokkenheid aan de kant van verweerder bij de klachten van klaagster. Wat betreft de reikwijdte van de allergietesten heeft verweerder, in overleg met een behandelend kaakchirurg en op basis van de bestaande klachten, besloten tot bepaalde onderzoeken. Het college ziet geen reden voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerder voor het feit dat hij niet bereid is geweest tot nog verdergaand onderzoek naar een allergie voor lijmen. De uitgevoerde testen hadden immers al een vermoedelijke oorzaak van haar klachten aan het licht gebracht en voorts was van belang dat een van de geteste stoffen met de tandenreeks ook lijmen bevatte en de uitkomst van het betreffende EAO negatief was. Het gegeven dat een andere dermatoloog later, nadat klaagster een klacht tegen verweerder bij het tuchtcollege had ingediend, tot een andere visie kwam wat betreft de eventuele verwijdering van gouden kronen uit klaagsters mond, kan daar niet aan afdoen.

Het college is niet gebleken dat verweerder de resultaten van het EAO onjuist heeft geïnterpreteerd of jegens klaagster anderszins op enige wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2              De arts heeft hiertegen verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en

mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers en

prof.dr. R. Willemze, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2013.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.