ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2720 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.315

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2720
Datum uitspraak: 14-03-2013
Datum publicatie: 15-03-2013
Zaaknummer(s): c2012.315
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt erover dat zij door de arts (agnio) op de afdeling SEH van het ziekenhuis niet goed is behandeld bij het verdoven van haar vinger en dat zij geen juiste medicatie instructie van de arts heeft gekregen. Klaagster stelt de arts verantwoordelijk voor de ernstige lichamelijke reactie na de behandeling door de arts. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.315 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., arts (agnio), werkzaam  te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, als juriste verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 31 augustus 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 april 2012, onder nummer 2010-165d heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 januari 2013, waar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar echtgenoot alsmede de arts bijgestaan door mr. A.W. Hielkema voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten

Klaagster heeft op 16 december 2009 in haar vinger gesneden tijdens het snijden van schapenvlees. Op de wond heeft klaagster henna gedaan. De volgende dag is klaagster naar haar huisarts gegaan, die antibiotica voorschreef. De antibiotica heeft klaagster vier dagen gebruikt, maar de pijn was niet verholpen.

Op 24 december 2009 is klaagster naar het ziekenhuis geweest waar een arts de vinger heeft verdoofd en incisies ter drainage heeft aangebracht. Aan klaagster werd Amoxicilline voorgeschreven.  Op 25 december 2009 werd klaagster volgens afspraak voor een herbeoordeling opnieuw in het ziekenhuis gezien, gevolgd door een herbeoordeling volgens afspraak op 26 december 2009. De wond werd toen gespoeld. De roodheid en pijn bleek flink verminderd. Er werd een afspraak gemaakt voor een volgende herbeoordeling na vijf dagen.

Klaagster heeft op 27 december 2009 de Amoxicilline opgehaald. Op 7 januari 2010 is klaagster naar de huisartsenpost gegaan in verband met pijnlijke en jeukende bultjes waar vocht uitkwam, op haar lichaam en in haar mond en vagina. Gedacht werd aan waterpokken of een andere huidafwijking, waarop Atarax en zinkzalf werd voorgeschreven. Geadviseerd werd bij koorts contact op te nemen.

Op 9 januari 2010 werd klaagster weer op de huisartsenpost gezien omdat het jeuken erger werd. Geconstateerd werd dat er sprake was van vrij grote blaren, die makkelijk braken en niet op te schuiven waren en geen koorts. Gedacht werd aan waterpokken of een blaarziekte. Op grond van overleg met de dermatoloog werd geconcludeerd dat gezien het feit dat de blaren niet op te schuiven waren waarschijnlijk geen sprake was van een blaarziekte, maar van waterpokken. Er werd opnieuw Atarax voorgeschreven en lotion. Klaagster werd voor een controle op maandag 11 januari 2010 naar haar huisarts verwezen. Die maandagochtend werd klaagster via de huisarts opgenomen in het ziekenhuis, waar aanvankelijk gedacht werd dat klaagster leed aan het zeldzame syndroom van Stevens Johnson. Uit onderzoek van een biopt bleek het beeld niet bij deze diagnose te passen. Klaagster is op 22 januari 2010 ontslagen uit het ziekenhuis.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. De klacht

Klaagsters verwijt heeft betrekking op het verdoven van de vinger op 24 december 2009.

Klaagster is die dag niet goed behandeld. Na bloedonderzoek is de vinger verdoofd.

Dit verdoven was in eerste instantie te laat. Daarna is 40 minuten gewacht om de wond schoon te maken, vervolgens werd de tweede verdoving uitgevoerd en is niet eens twee minuten gewacht.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de behandeling van klaagster uitvoerig toegelicht. De arts was op

24 december 2009 werkzaam op de afdeling SEH en heeft klaagster behandeld. De arts heeft zorgvuldig gehandeld. Volgens de gebruikelijke werkwijze werd bij klaagster na binnenkomst een triage verricht door de verpleegkundige. Na overleg met de verpleegkundige heeft de arts de behandeling uitgevoerd en een regionale verdoving van de vinger toegediend. Het verdoven verliep probleemloos. Daarna heeft klaagster gewacht om de verdoving te laten inwerken. Over eventueel aanvullend verdoven zijn geen aantekeningen in het dossier. De arts kan zich niet herinneren dat er met betrekking tot de wachttijd bijzonderheden waren. Daarna heeft de arts klaagster behandeld. In dit verband verwijst de arts naar het dossier. De behandeling heeft plaatsgevonden binnen 1 uur en 35 minuten na binnenkomst.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De beoordeling

Klaagster heeft gesteld dat zij op 24 december 2010 op de afdeling SEH van het ziekenhuis niet goed behandeld is. Het College heeft geen aanwijzingen dat de arts in dit verband onzorgvuldig is geweest. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de arts is het College dan ook niet gebleken.

Gezien het vorenstaande komt het College tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klaagster noemt in hoger beroep een drietal klachtonderdelen. Zij concludeert – impliciet – tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van haar klachten.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep en tot bevestiging van de bestreden beslissing zo nodig met verbetering en aanvulling van de gronden.

Beoordeling.

4.3 In het eerste klachtonderdeel verwijt klaagster de arts - zakelijk weergegeven -  een onjuiste medicatie instructie.

Klaagster betoogt dat de arts haar naast het voorgeschreven recept nog 2 losse tabletten antibiotica heeft gegeven waardoor overdosering heeft plaatsgevonden en voorts dat hij haar niet heeft geinformeerd over de combinatie van die medicijnen. De arts heeft daarentegen verklaard dat op de afdeling Spoedeisende Hulp geen losse tabletten antibiotica voorhanden zijn en dat hij deze ook niet aan klaagster heeft verstrekt.  Hij sluit niet uit dat hij een tablet ten behoeve van pijnbestrijding heeft gegeven. Het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanleiding om aan de verklaring  van de arts te twijfelen. Het Centraal Tuchtcollege heeft ook geen aanleiding om aan te nemen dat de arts klaagster niet correct heeft geïnformeerd over de door hem voorgeschreven antibiotica, amoxicilline. Dat een combinatie van medicijnen zou zijn voorgeschreven of verstrekt is niet aannemelijk geworden. Het eerste klachtonderdeel faalt.

4.4. In het tweede klachtonderdeel verwijt klaagster de arts – zakelijk weergegeven – een onjuiste verdoving van haar vinger.

Omdat er bij klaagster sprake was van een abces aan haar vinger heeft de arts ter drainage een incisie gemaakt. Bij de daaraan voorafgaande  verdoving (oberst anesthesie) heeft hij bij klaagster aan weerszijden aan de basis van haar vinger een hoeveelheid verdovingsvloeistof ingespoten en voorts nog een aanvullende hoeveelheid omdat klaagster aangaf dat de werking onvoldoende was. Niet aannemelijk is geworden dat de verdoving al was uitgewerkt toen de arts de incisie maakte in de ontstoken vinger en klaagster hierbij pijn heeft ondervonden. 

 Ook dit klachtonderdeel faalt.

4.5. In het derde klachtonderdeel verwijt klaagster de arts dat de huisarts van de huisartsenpost  niet professioneel is omgegaan met de klacht van klaagster.

Aangezien dit klachtonderdeel geen betrekking heeft op het handelen of nalaten van de arts kan de arts daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Bespreking van dit klachtonderdeel  kan daarom achterwege blijven.  

             4.6 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, prof.mr. J. Legemaate en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en dr. R.T. Ottow en dr. G.J. Clevers, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

14 maart 2013.                       Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.