ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2713 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.214

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2713
Datum uitspraak: 14-03-2013
Datum publicatie: 15-03-2013
Zaaknummer(s): c2012.214
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klagers hebben klachten ingediend tegen alle tien leden van een huisartsengroep. Zij verwijten verweerder geen plaats aan een van de klagers in het roulatieschema te geven en gebrekkige communicatie. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het beroep van klagers wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.214 van:

1.A., 2.B. 3.C., wonende te D., appellanten, klagers in eerste aanleg, gemachtigde: mr. N.A. Wilms, verbonden aan E. te Leusden,

tegen

K., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A., B. en C. - hierna klagers - hebben op 15 augustus 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen K. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

22 maart 2012, onder nummer 228/2011 heeft dat College de klacht als kennelijk

ongegrond afgewezen. Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2012.206, C2012.211, C2012.212, C2012.213, C2012.215 en C2012.216 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 januari 2013, waar namens de arts is verschenen mr. de Jong voornoemd. Namens klagers is ter zitting niemand verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder en zijn tien eveneens aangeklaagde collega’s vormen het totale huisartsenbestand in D. en zijn allen lid van de huisartsengroep (verder de HAGRO) aldaar. Klager sub 3 en klaagster sub 2 zijn broer en zus, klaagster sub 1 is hun moeder.

Klagers hebben eerder geklaagd over onder meer de wijze waarop een roulatieschema tot stand is gekomen, een schema waarbij de leden van de HAGRO de huisartsenzorg voor klagers onderling hebben verdeeld. Hierover heeft dit college op 19 november 2009 beslist. Klagers zijn hiervan in beroep gegaan. Het centraal tuchtcollege heeft deze beslissing bij uitspraak van 15 maart 2011 bevestigd.

In een bij klaagschrift overgelegd roulatieschema is voor klaagster sub 2 niet voorzien in een huisarts vanaf 1 juni 2011.

3.         HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerder, zakelijk weergegeven:

a.                  dat verweerder klaagster sub 2 geen plaats meer geeft op het roulatieschema;

b.                  dat verweerder ernstig is tekortgeschoten in het communiceren met klagers.

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert verweer, waarover hieronder zo nodig nader.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1       Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2       Uit het door klaagsters overgelegde schema blijkt dat per 1 juni 2011 alle leden van de HAGRO voor zover zij verantwoordelijk waren voor de huisartsenzorg voor klaagster sub 2, waaronder verweerder, een keer aan de beurt waren geweest. Het was dus inderdaad voor de hand liggend, zoals in het verweerschrift aangevoerd, dat het schema weer opnieuw zou beginnen. Voor zover dit al niet voor klaagster sub 2 duidelijk is geweest, had zij -al dan niet in het kader van een concrete hulpvraag- bij een van de leden van de HAGRO kunnen informeren hoe wat haar betreft het schema verder ging. Gesteld noch gebleken is dat zij dit heeft gedaan, laat staan dat vervolgens informatie of hulp is geweigerd. Klaagster sub 2 heeft daarentegen rauwelijks een klacht ingediend. Tegen deze achtergrond is de klacht kennelijk ongegrond.

5.3       Wat de onder 3.b genoemde klacht betreft, begrijpt het college dat het klagers gaat om het optreden van verweerder als voorzitter van de HAGRO, welk optreden uiteindelijk tot het roulatieschema heeft geleid. Klagers zijn niet-ontvankelijk in deze klacht, nu over de totstandkoming van dit schema eerder is geklaagd en beslist. Dit kan niet andermaal aan de orde worden gesteld.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klagers zijn van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in beroep gekomen. Het beroep strekt ertoe dat klachtonderdeel a alsnog gegrond wordt verklaard. De arts heeft hiertegen verweer gevoerd en concludeert deels tot niet-ontvankelijk verklaring en deels tot verwerping van het beroep.

4.2       Blijkens de inhoud van het beroepschrift betreft het hoger beroep slechts de ongegrondverklaring van klachtonderdeel a. Dit klachtonderdeel heeft alleen betrekking op klaagster sub 2 en het beroep wordt derhalve geacht alleen door klaagster sub 2 te zijn ingesteld. Wat dit klachtonderdeel betreft heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.3       Nu het beroep zich richt tegen een klachtonderdeel dat alleen klaagster sub 2 betreft zijn klagers sub 1 en 3 niet-ontvankelijk in het beroep.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verklaart klagers sub 1 en sub 3 niet-ontvankelijk in het hoger                                           beroep;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en

mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers en

drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2013.

                                   Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.