ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2709 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.206
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2709 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-03-2013 |
Datum publicatie: | 15-03-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.206 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klagers hebben klachten ingediend tegen alle tien leden van een huisartsengroep. Zij verwijten verweerder dat hij niet volledig meedoet aan het roulatieschema, onvoldoende zorg levert en ten onrechte inschrijfgeld int. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het beroep van klagers wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.206 van:
1.A., 2. B. 3.C., wonende te D., appellanten, klagers in eerste aanleg, gemachtigde: mr. N.A. Wilms, verbonden aan E. te Leusden,
tegen
F., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A., B. en C. - hierna klagers - hebben op 15 augustus 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen F. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 maart 2012, onder nummer 214/2011 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2012.211, C2012.212, C2012.213, C2012.214, C2012.215 en C2012.216 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 januari 2013, waar zijn verschenen verweerder, bijgestaan door mr. de Jong voornoemd. Namens klagers is ter zitting niemand verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Verweerder en zijn tien eveneens aangeklaagde collega’s vormen het totale huisartsenbestand in D. en zijn allen lid van de huisartsengroep (verder de HAGRO) aldaar. Klager sub 3 en klaagster sub 2 zijn broer en zus, klaagster sub 1 is hun moeder.
Klagers hebben eerder geklaagd over onder meer de wijze waarop een roulatie-schema tot stand is gekomen, een schema waarbij de leden van de HAGRO de huisartsenzorg voor klagers onderling hebben verdeeld. Hierover heeft dit college op 19 november 2009 beslist. Klagers zijn van deze beslissing in beroep gekomen. Het centraal tuchtcollege heeft de beslissing waarvan beroep bij uitspraak van
15 maart 2011 bevestigd.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT
Klagers verwijten verweerder, zakelijk weergegeven:
a. dat vijf van de huisartsen, waaronder verweerder, niet (volledig) meedoen aan
het roulatieschema;
b. dat verweerder heeft geweigerd klaagster sub 1 de griepprik te geven toen hij
aan de beurt was volgens het schema;
c. dat verweerder de inschrijfgelden van de zorgverzekeraar voor klager heeft
geïnd terwijl deze niet meer bij hem in de praktijk stond ingeschreven.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert verweer, waarover hieronder zo nodig nader.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Het college geeft voor de overzichtelijkheid per verweerder één beslissing, waarbij waar nodig zal worden aangegeven welke klager het (als rechtstreeks belanghebbende) betreft.
5.3 Klagers zijn niet-ontvankelijk in hun klacht dat verweerder niet meedoet aan het roulatieschema, nu over de totstandkoming van dit schema eerder is geklaagd en beslist. Dit kan niet andermaal aan de orde worden gesteld.
5.4 Hoewel klaagster sub 1 bij repliek anders stelt, heeft zij niet aannemelijk gemaakt, laat staan zoals zij zelf zegt bewezen dat verweerder haar de griepprik heeft geweigerd. Die klacht is dus kennelijk ongegrond.
5.5 Wat klager sub 3 betreft heeft verweerder overtuigend uiteengezet dat klager weliswaar de behandelingsovereenkomst met hem had opgezegd, maar dat hij klager niet kon overschrijven naar een andere huisarts omdat klager niet heeft aangegeven wie zijn nieuwe huisarts was. In die omstandigheden is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat klager bij verweerder ingeschreven is gebleven en is ook deze klacht kennelijk ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klagers zijn van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in beroep gekomen. Het beroep strekt ertoe dat klachtonderdeel c alsnog gegrond wordt verklaard. De arts heeft hiertegen verweer gevoerd en concludeert deels tot niet-ontvankelijk verklaring en deels tot verwerping van het beroep.
4.2 Blijkens de inhoud van het beroepschrift betreft het hoger beroep slechts de ongegrondverklaring van klachtonderdeel c. Dit klachtonderdeel heeft alleen betrekking op klager sub 3 en het beroep wordt derhalve geacht alleen door klager sub 3 te zijn ingesteld. Wat dit klachtonderdeel betreft heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
Nu het beroep zich richt tegen een klachtonderdeel dat alleen klager sub 3 betreft, zijn klaagsters sub 1 en 2 niet-ontvankelijk in het beroep.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagsters sub 1 en sub 2 niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en
mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers en
drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.