ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2705 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.122

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2705
Datum uitspraak: 14-03-2013
Datum publicatie: 14-03-2013
Zaaknummer(s): c2012.122
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft zich na verwijzing door de huisarts tot de praktijk van verweerder, fysiotherapeut, en diens collega gewend. De fysiotherapeut heeft klager na binnenkomst doorverwezen naar zijn collega voor behandeling. Klager verwijt de fysiotherapeut dat hij klager is gaan behandelen zonder precies te weten wat er aan de hand was. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af nu er geen aanwijzingen zijn dat de fysiotherapeut klager heeft onderzocht en/of behandeld. Beroep verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.122 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., fysiotherapeut, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. M. Christe, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 15 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. – hierna de fysiotherapeut – een klacht ingediend. Bij beslissing van

19 januari 2012, onder nummer 081/2011 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft zijn beroepschrift aangevuld bij brief van 10 juli 2012. De fysiotherapeut heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep, tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2012.123, behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

20 december 2012, waar zijn verschenen klager, de fysiotherapeut in de zaak C2012.123 en mr. Christe, voornoemd.

De zaak is over en weer bepleit. Mr. Christe heeft de standpunten van de fysiotherapeut toegelicht aan de hand van aantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het behandeldossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager werd op 11 september 2007 door zijn huisarts voor “manueeltherapeutisch onderzoek behandeling” in verband met een acuut cervicobrachiaal syndroom links verwezen naar de fysiotherapiepraktijk waar verweerder en diens collega, tegen wie ook een klacht is ingediend, werkzaam zijn. Op 12 september 2007 werd klager ontvangen door verweerder en door deze verwezen naar zijn collega voor behandeling. De behandelend fysiotherapeut noteerde op genoemde datum onder meer “schouder li + bovenarm kracht ↓ arm optillen gaat met moeite”. Na divers onderzoek noteerde hij: “hernia c4-5? Radiculopathie? beeldvorming? nervus supraspinatus?subscapularis ?” en tot slot: “ ! contra-indicatie manipulatie’s cervicaal”. De behandeling, gericht op pijnvermindering en mobiliteitsverbetering, heeft plaatsgevonden op 12, 14, 17 en 19 september 2007. Klager is hierna weer naar de huisarts gegaan, die hem heeft verwezen naar de neuroloog. Deze heeft klager op 26 september 2007 onderzocht. In een verslag van zijn bevindingen schreef de neuroloog onder meer dat klager sinds twee-en-een-halve week pijn had ontwikkeld in zijn nek en enkele dagen hierna een parese ondervond van zijn proximale armspieren, met name elevatie van de arm. Na onder meer een MRI werd klager verwezen naar de neurochirurg voor beoordeling en operatieve behandeling. Ook de neurochirurg schreef in zijn brief aan de huisarts dat de parese min of meer spontaan was ontstaan na het begin van de nekpijn. Nadat klager aan zijn nek was geopereerd, heeft hij zich weer tot de praktijk van verweerder gewend voor verdere behandeling ”.

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij klager is gaan behandelen zonder precies te weten wat er aan de hand was, zo beschikte hij niet over een echo, en bij de behandeling aan zijn nek heeft gedraaid hetgeen de oorzaak is van de uitval van de arm.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij klager niet heeft onderzocht of behandeld”.

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Er is aan het dossier geen argument te ontlenen dat verweerder klager heeft onderzocht en/of behandeld. Alle gegevens tot en met 19 september 2007 zijn genoteerd in één handschrift, kennelijk dat van de collega. Ook voor de stelling van klager dat verweerder er op 19 september 2007 bij is geweest toen klager door de collega werd behandeld, nog daargelaten welke conclusie daaraan verbonden zou moeten worden, is tegenover de ontkenning van verweerder en voorts van diens collega geen steun te vinden in het dossier. Overigens heeft het college in de zaak met nr. 135/2011 overwogen dat de collega ter zake van diens behandeling geen verwijt treft.

5.3

Op grond van het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient deze dus te worden afgewezen ”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1. Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1..

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1. In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De gemachtigde van de fysiotherapeut heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. M. Zandbergen en

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en drs. J.Slooten en F.P.A.J. Klomp, leden- beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.