ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2628 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.132

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2628
Datum uitspraak: 07-02-2013
Datum publicatie: 12-02-2013
Zaaknummer(s): c2012.132
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster is na een ongeval aangewezen op loop- en nachtspalken. Verweerster heeft klaagster als (revalidatie)arts drie maal gezien. Bij het eerste contact heeft verweerster een nieuwe nachtspalk en aanpassingen voor de loopspalk voorgesteld. De twee andere contacten betroffen aanpassingen en/of voorstellen tot aanpassingen van de beide spalken. Klaagster verwijt verweerster dat zij: 1. De ondeugdelijkheid van de loopspalk niet heeft opgemerkt; 2. Verkeerde aanwijzingen heeft gegeven tav het maken van een nieuwe nachtspalk; 3. De behandeling van de klacht bij de klachtencommissie heeft vertraagd. RTG Amsterdam: Als kennelijk ongegrond afgewezen. CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.132 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., (revalidatie)arts, wonende te D., verweerster in beide instanties, raadsvrouw mr. M.C. Hoorweg-de Boer.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 16 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 december 2011, onder nummer 11/085 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2012.133 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 december 2012, waar zijn verschenen klaagster en de arts, bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

Verweerster is als (revalidatie)arts verbonden aan een revalidatiekliniek, hierna te noemen de kliniek. Klaagster is na een verkeersongeval aangewezen op loop- en nachtspalken. Zij was onder behandeling bij verweerster. Deze heeft klaagster drie keer op het spreekuur gezien, op 18 mei 2010, op 20 juli 2010 en op 3 augustus 2010.

2.2

In overleg met een instrumentmaker heeft verweerster bij het consult op 18 mei 2010 een nieuwe nachtspalk en aanpassingen voor de loopspalk voorgesteld. Bij het consult van 20 juli 2010 was klaagster niet tevreden over de aanpassingen van de loopspalk. Verweerster heeft voorgesteld om eerst een analyse te maken van de problemen, en daarna een nieuwe loopspalk te laten maken. Klaagster was het daarmee niet eens. Bij het consult op 3 augustus 2010 was klaagster ook niet tevreden over de nieuwe nachtspalk. Verweerster heeft voorgesteld om een vervolgafspraak te maken. Klaagster heeft dat niet gedaan.

2.3

Op 10 januari 2011 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de kliniek. Deze heeft bij uitspraak van 21 april 2011 de klacht ongegrond verklaard en de kliniek geadviseerd om klaagster (nogmaals) uit te nodigen om haar spalk(en) te beoordelen en als nodig aan te (laten) passen. Verweerster heeft bij brief

26 april 2011 klaagster uitgenodigd voor een afspraak. Klaagster heeft daaraan geen gehoor gegeven.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster de ondeugdelijkheid van de loopspalk niet heeft opgemerkt en dat verweerster verkeerde aanwijzingen heeft gegeven ten aanzien van het maken van een nieuwe nachtspalk; voorts dat verweerster de behandeling van de klacht bij de klachtencommissie heeft vertraagd.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Uit de stukken kan worden afgeleid dat verweerster op grond van anamnese en na onderzoek klaagster heeft geadviseerd ten aanzien van haar nacht- en loopspalken. Ondanks het uitgebreide debat tussen partijen is niet komen vast te staan dat verweerster in deze advisering (en verdere begeleiding) op enig moment tekort is geschoten. Onweersproken is dat verweerster, toen zij vaststelde dat de spalken niet goed pasten, samen met een instrumentmaker naar de spalken heeft gekeken en vervolgens heeft besloten een nieuwe nachtspalk te laten maken en de loopspalk aan te passen. Voorts heeft verweerster, toen zij bij het tweede consult vaststelde dat de aanpassingen van de loopspalk niet tot het gewenste resultaat hadden geleid, voorgesteld om eerst een analyse te maken van de oorzaken van de klachten alvorens te adviseren een nieuwe loopspalk te laten maken. Vervolgens heeft verweerster bij het derde consult klaagster geadviseerd de nachtspalk een periode uit te proberen en daarna een vervolgafspraak te maken. Klaagster heeft geen vervolgafspraken gemaakt.

Vast staat dat klaagster klachten had over de loopspalk, of dit nu kwam doordat de loopspalk deugdelijk was of niet. Wat hiervan zijn moge, er zijn door klaagster geen feiten aangedragen – en aannemelijk gemaakt of anderszins gebleken – op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat verweerster aan de klacht niet voldoende aandacht heeft geschonken of dat zij in haar adviezen voor een passende oplossing tekort is geschoten.

Het is niet gebleken dat verweerster verkeerde aanwijzingen heeft gegeven ten aanzien van de nachtspalk. Zij heeft in overleg met de instrumentmaker een voorstel gedaan. Dat klaagster later ondanks de aanpassingen nog klachten had, betekent niet dat verweerster verkeerde aanwijzingen heeft gegeven, en nog minder dat verweerster daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

Voor de duur van de afhandeling bij de klachtencommissie is verweerster niet verantwoordelijk. Niet is gebleken dat zij op enig moment niet tijdig heeft gereageerd.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Met haar beroep beoogt klaagster de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. M. Zandbergen en

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en dr. W.J. Rijnberg en dr. R.P. Kleyweg, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.