ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2624 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.085

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2624
Datum uitspraak: 29-01-2013
Datum publicatie: 12-02-2013
Zaaknummer(s): c2012.085
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager, voormalig patiënt van de huisarts, verwijt de huisarts dat hij in een verwijsbrief van destijds twee mede-patiënten onwaarheden heeft geschreven over klager. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.085 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, wonende te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe verbonden aan

DAS rechtsbijstand.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 23 augustus 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de huisarts of verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 januari 2012, onder nummer 11133 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 november 2012, waar zijn verschenen klager en de huisarts, bijgestaan door mr. Neuschäfer-Greebe. Klager heeft een pleitnotitie overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is in het verleden de huisarts van klager geweest. Verweerder is (nog steeds) de huisarts van de buren van klager en heeft deze buren verwezen naar het Riagg. In zijn verwijsbrief d.d. 16 september 2010 schrijft verweerder:

“Pt en haar ega zeggen al jaren belaagd te worden door een buurman. De ene rechtzaak na de andere, momenteel al 4000 brieven. De spanningen zijn dusdanig opgelopen dat beide echtlieden ernstige surmenageklachten hebben, stemmings-klachten en bang zijn dat de situatie dusdanig uit de hand loopt dat er ernstige ongelukken gebeuren. Met klem vragen zij op korte termijn onderzoek en begeleiding. Gaarne beide echtelieden oproepen.”

Daaronder staat nog een korte omschrijving, overgenomen uit het patiëntendossier:

E         “forse psychische surmenageklachten/stemmingsklachten tgv burenconflict.”

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij in de betreffende verwijsbrief voor zijn patiënten onwaarheden heeft geschreven over klager, die zich daardoor zeer gegriefd voelt. Verweerder heeft deze informatie niet geverifieerd; hij is vooringenomen en partijdig.

4. Het standpunt van verweerder

Klager klaagt over een verwijsbrief die hem niet aangaat, hij heeft geen eigen belang bij de tuchtklacht en behoort niet tot de kring van klachtgerechtigden, zodat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5. De overwegingen van het college

Van belang is de beantwoording van de vraag of klager tot de kring der belanghebbenden behoort zoals bedoeld in artikel 65 lid 1 Wet BIG. Aangezien klager stelt door verweerder beschadigd te zijn, is hij belanghebbende en zal het college de klacht inhoudelijk moeten beoordelen, zodat klager in zijn klacht behoort te worden ontvangen.

De door verweerder in zijn verwijsbrief gebruikte formulering  “Pt en haar ega zeggen al jaren belaagd te worden door een buurman.”  is naar het oordeel van het college correct nu verweerder daardoor  duidelijk laat blijken dat het niet zijn eigen mening, maar die van zijn patiënten betreft. Bovendien wordt door verweerder de naam van klager niet expliciet genoemd. Niet valt in te zien dat verweerder als gevolg van dit woordgebruik een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Van beschadiging door verweerder is geen sprake. De klacht is kennelijk ongegrond”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet althans onvoldoende gemotiveerd is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Daarmee stelt klager in hoger beroep opnieuw aan de orde zijn verwijt dat de huisarts in de verwijsbrief van

16 september 2010 onwaarheden heeft geschreven over klager, waardoor klager zich zeer gegriefd voelt. Volgens klager heeft de huisarts deze informatie niet geverifieerd en is de huisarts vooringenomen en partijdig.

Voorts heeft klager bezwaar gemaakt tegen wijze waarop het Regionaal Tuchtcollege is omgegaan met klagers wens om in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

Het beroep van klager strekt ertoe dat zijn klacht alsnog gegrond wordt verklaard met oplegging van maatregelen aan de huisarts en tot veroordeling van de huisarts tot betaling aan klager van een (schade)vergoeding en van de door klager gemaakt (on)kosten van deze procedure.

4.2              De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3              Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

4.4              Bij de beoordeling van klagers verwijt over de inhoud van de verwijsbrief van de huisarts d.d. 16 september 2012 staan de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens (januari 2010), paragrafen 3.2 en 3.4, van de KNMG centraal.

4.5              De inhoud van de gewraakte verwijsbrief ontmoet bij het Centraal Tuchtcollege geen bedenkingen. De verwijsbrief is door de huisarts opgesteld met het doel het Riagg schriftelijk te informeren over de medische reden en feitelijke achtergrond van de verwijzing van zijn patiënten. De door de huisarts in de verwijsbrief verstrekte gegevens dienen in die context te worden bezien en zijn voor het Riagg relevant in het kader van de aan de verwezen patiënten te verlenen verantwoorde zorg.

4.6              Anders dan klager heeft gesteld, heeft de huisarts in zijn verwijsbrief geen waardeoordeel gegeven of blijk gegeven van enige vooringenomenheid of partijdigheid jegens klager. Integendeel, k lager wordt in de verwijsbrief niet bij naam genoemd en waar de feitelijke achtergrond van de gezondheidsklachten van de patiënten wordt vermeld, heeft de huisarts blijkens de door hem in de verwijsbrief gekozen formulering - “pt en haar ega zeggen (…)” - duidelijk te kennen gegeven dat het de mening van zijn patiënten betreft en niet vaststaande feiten of de eigen (professionele) mening van de huisarts. Een onderzoek naar de ware toedracht van de feiten alvorens deze informatie in de verwijsbrief op te nemen, zoals klager heeft betoogd, was derhalve niet aan de orde. Ook de door de huisarts in de verwijsbrief geformuleerde diagnose: “forse psychische surmenageklachten/stemmingsklachten tgv burenconflict ” is ten opzichte van klager niet als vooringenomen of partijdig of als waardeoordeel aan te merken.

4.7              Het voorgaande leidt ertoe dat de huisarts met zijn verwijsbrief niet heeft gehandeld in strijd met voormelde KNMG richtlijn en dat de huisarts ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat klager zich persoonlijk gegriefd voelt door de inhoud van de verwijsbrief, kennelijk mede omdat hij zelf (ook) jarenlang patiënt van de huisarts is geweest en ten tijde van het opstellen van de verwijsbrief nog was, en zich benadeeld voelt door het feit dat deze verwijsbrief in een later stadium door betreffende patiënten is ingebracht in een tussen patiënten en klager lopende gerechtelijke procedure met volgens klager alle mogelijke negatieve gevolgen van dien, maakt voorgaande conclusie niet anders.

4.8              De verzoeken van klager om de huisarts te veroordelen tot betaling aan klager van een (schade)vergoeding en de (on)kosten van deze procedure worden niet toegewezen, omdat daarvoor de wettelijke grond ontbreekt.

4.9              Het Centraal Tuchtcollege heeft voorts niet kunnen vaststellen dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een verzuim in de procedure ter zake van het in de gelegenheid stellen van klager om in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

4.10          Dit betekent dat het beroep van klager moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en drs. H.J. Blok en drs. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2013.

                                    Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.