ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2617 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.248

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2617
Datum uitspraak: 22-01-2013
Datum publicatie: 12-02-2013
Zaaknummer(s): c2012.248
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de arts dat: 1. hij desgevraagd niet kenbaar heeft gemaakt dat hij bedrijfsarts in opleiding was; 2. de bejegening door hem veranderde van prettig in onprettig en onbeschoft; 3. hij aan klaagster andere dingen vertelde dan aan de werkgever; 4. hij niet schriftelijk heeft vastgelegd waartoe klaagster met haar linkerhand in staat was; 5. hij niet of onvoldoende heeft gecommuniceerd met behandelaars; 6. hij niets heeft gedaan met de aangegeven psychische klachten; 7. hij zich met betrekking tot de kosten van de doorverwijzing HSK niet consistent heeft uitgelaten. Hoewel het Centraal Tuchtcollege in hoger beroep meer klachtonderdelen heeft behandeld en beoordeeld dat het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, leidt dit niet tot een ander eindoordeel aangezien deze klachtonderdelen blijkens het vorenstaande door het Centraal Tuchtcollege ongegrond zijn bevonden. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.248 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C. te B.,

tegen

D., arts, wonende te E., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. Weesie te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 23 juni 2011, ingekomen op 27 juni 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven, tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 april 2012, onder nummer 11102 heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klaagster is van bepaalde onderdelen van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 november 2012, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door

C., en de arts, bijgestaan door mr. drs. Weesie. C. heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 19 januari 2011 is klaagster aan haar linkerhand geopereerd vanwege een triggerfinger.

Op 2 maart, 13 april en 16 mei 2011 heeft klaagster gesprekken met verweerder gehad. Op 10 juni 2011 heeft klaagster een oproep gekregen om op 15 juni 2011 op het spreekuur van verweerder te komen. Omdat zij op die datum een afspraak bij de fysiotherapeute had, heeft zij op 13 juni 2011 per e-mail en op 14 juni 2011 telefonisch aan F.doorgegeven dat zij niet kon komen en gevraagd de afspraak te verzetten. In de nacht van 14 op 15 juni 2011 heeft zij de werkgever bericht dat hij een nieuwe afspraak moest maken. Verweerder heeft de werkgever schriftelijk bericht dat klaagster niet op 15 juni 2011 op het spreekuur is verschenen.

Op 23 juni 2011 is klaagster weer bij verweerder op het spreekuur geweest, waarna zij de onderhavige klacht heeft ingediend. Per 26 augustus 2011 is klaagster op staande voet ontslagen. Door tussenkomst van de kantonrechter is dat ontslag ingetrokken.

Klaagster heeft ook een klacht ingediend bij F.. Daarop is bij schrijven van

26 september 2011 beslist.

             3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Hetgeen klaagster verweerder verwijt, kan als volgt worden samengevat.

1. verweerder heeft desgevraagd niet kenbaar gemaakt dat hij bedrijfsarts in opleiding was;

2. de bejegening door verweerder veranderde van prettig in onprettig en onbeschoft;

3. verweerder vertelde aan klaagster andere dingen dan aan de werkgever;

4. verweerder heeft niet schriftelijk vastgelegd waartoe klaagster met haar linkerhand in staat was;

5. verweerder heeft niet of onvoldoende gecommuniceerd met behandelaars;

6. verweerder heeft niets gedaan met de aangegeven psychische klachten;

7. verweerder heeft zich met betrekking tot de kosten van de doorverwijzing HSK niet consistent uitgelaten.

Klaagsters heeft – kort en zakelijk weergegeven – daartoe nog het navolgende aangevoerd.

Op 2 maart 2011 is de zaak van klaagster met verweerder doorgesproken. Verweerder heeft klaagster toen tijdelijk volledig arbeidsongeschikt verklaard en dat ook aan de werkgever doorgegeven. Tussen 2 maart 2011 en het volgende gesprek met verweerder op 13 april 2011 is klaagster volgens haar zodanig psychisch door de werkgever bedreigd dat zij is ingestort. Volgens het re-integratieverslag zou klaagster worden doorverwezen naar HSK, hetgeen volgens verweerder voor kosten van de werkgever zou komen. Op 20 april 2011 heeft klaagster een kopie van een aan haar werkgever gerichte brief gekregen betreffende het uitstellen van een gesprek tussen haar en de werkgever gelet op de psychische gesteldheid van klaagster. Verweerder had haar aangegeven dat het beter was dat het gesprek zou worden uitgesteld en ook dat een derde persoon bij het gesprek aanwezig zou moeten zijn. In de hiervoor genoemde brief stelt verweerder echter dat hij van de afspraken niets afweet. Klaagster heeft sterk de indruk gekregen dat verweerder door de werkgever onder druk is gezet. Het gesprek met verweerder op 16 mei 2011 is onsmakelijk en banaal geweest. Op klaagsters uitlating dat de psychische klachten alleen nog maar verergerd waren, reageerde verweerder dat hij daar niets mee te maken had en dat zij niets meer mankeerde. Klaagster moest vier uur per dag op therapeutische basis gaan werken. Klaagster heeft dit gedaan en dit is een week goed gegaan totdat op

31 mei 2011 de werkgever ‘de hele mestkar over haar leeg gooide’ en zij zich opnieuw ziek meldde. Klaagster heeft haar werkgever om een andere arbo-arts gevraagd, doch daarop geen reactie gehad. Ondanks klaagsters e-mailbericht van 13 juni 2011 aan de arbodienst en haar telefoontje van 14 juni 2011 met een medewerker van de arbodienst schrijft verweerder aan de werkgever dat klaagster niet op het spreekuur van 15 juni 2011 is verschenen.

Het gesprek met verweerder op 23 juni 2011 is zeer onaangenaam verlopen. Toen klaagster desgevraagd aangaf dat het met haar hand de goede kant uitging, maar dat zij geestelijk nog niet hersteld was, interesseerde hem dat totaal niet. Volgens verweerder kon klaagster weer 100% aan het werk. Toen klaagster zei dat zij dat niet kon, bracht verweerder het percentage terug naar 50%, terwijl Keerpunt 25% aanhield. Klaagster heeft verweerder gevraagd op papier te zetten wat zij wel en niet met haar hand mag, zulks omdat de werkgever zich er anders niets van aantrok. Verweerder reageerde daarop dat hem dat niet interesseerde. Verweerder heeft tevens aangegeven dat hij klaagster wel kon aanmelden bij HSK, maar dat de kosten dan niet meer voor de werkgever waren. Klaagster heeft aangegeven geen vertrouwen meer in de uitspraken van verweerder te hebben. Telkens als klaagster verweerder had ingelicht over hetgeen er bij de werkgever was voorgevallen, kreeg zij als antwoord dat hij daar niets mee te maken had. Klaagster vraagt zich af of verweerder de titel van arts wel mag dragen dan wel of hij die titel waardig is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betwist dat hij met klaagster heeft afgesproken dat het beter was het gesprek met de werkgever uit te stellen en een onafhankelijke derde bij het gesprek te betrekken. Werkgever en klaagster geven hun eigen invulling aan de gang van zaken.

Verweerder distantieert zich van de uitlatingen van klaagster met betrekking tot het gesprek op 16 mei 2011. Besproken is dat klaagster op basis van de beperkingen kon hervatten in vier uur aangepast licht werk, waarbij verweerder heeft aangegeven met welke beperkingen de werkgever rekening diende te houden. Voor de beperkingen op het psychische vlak heeft toen nog geen verwijzing plaatsgevonden. De psychische hulpverlening is geen voorwaarde voor werkhervatting. Klaagster werd uitgenodigd voor een vervolgspreekuur op 15 juni 2011. Klaagster meldde zich telefonisch af op 14 juni 2011 vanwege een afspraak in het ziekenhuis.

Het gesprek op 23 juni 2011 escaleerde toen verweerder aangaf dat klaagster voor 50% zou kunnen hervatten. Verweerder heeft aangegeven dat hij de verwijzing naar HSK wilde doorzetten, omdat de psychische klachten toen meer op de voorgrond traden. Klaagster was het niet met hem eens en liep de spreekkamer uit. Uit het later e-mail- en telefonisch contact bleek dat klaagster geen vertrouwen meer had in verweerder en verwijt op verwijt stapelde.

5. De overwegingen van het college

Vooropgesteld wordt dat klaagster bij haar klacht tegen verweerder ook een groot aantal verwijten aan de werkgever betrekt. De houding en het gedrag van de werkgever staan echter los van de tegen verweerder gerichte klacht en kunnen niet op het conto van verweerder worden geschreven.

Niet uit het dossier en evenmin uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, valt te destilleren op welke punten verweerder in de mondelinge communicatie tekort is geschoten. Het standpunt van klaagster dat verweerder steeds te kennen gaf dat het hem niet interesseerde hoe het haar in relatie tot de werkgever was vergaan, staat tegenover de betwisting daarvan door verweerder. Het gaat niet aan meer geloof te hechten aan het standpunt van de ene partij dan aan dat van de andere partij. Zolang een standpunt niet is komen vast te staan, kan het college daarover geen oordeel vellen. Weliswaar is duidelijk geworden dat de gesprekken op 16 mei en 23 juni 2011 onaangenaam zijn verlopen, maar niet valt te concluderen dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.

Daargelaten dat verweerder op bepaalde punten, bijvoorbeeld ten aanzien van hetgeen op 13 april 2011 is besproken, adequaat heeft teruggekoppeld, is gebleken dat verweerder in het algemeen tekort is geschoten in de schriftelijke communicatie. Zijn brieven zijn over het algemeen warrig en onvoldoende duidelijk door met name verkeerd gebruik van begrippen.

Door deze gebrekkige communicatie zijn weer nieuwe misverstanden ontstaan.

Ook is komen vast te staan dat verweerder heeft nagelaten duidelijk schriftelijk aan te geven wat klaagster nu wel of niet met haar linkerhand mocht doen.

Van een niet of onvoldoende communicatie met de behandelaars is naar het oordeel van het college niet gebleken. Verweerder heeft zowel contact gehad met de huisarts als met de fysiotherapeute en hun bevindingen betrokken bij zijn besluitvorming.

Het college is voorts van oordeel dat de verwijzing naar HSK niet professioneel is verlopen. Verweerder heeft die verwijzing weliswaar aangekaart, maar pas veel later geëffectueerd en is niet consistent dan wel duidelijk geweest over de vraag wie in welk geval de kosten van die verwijzing zou moeten dragen.

Ter zitting is duidelijk geworden dat verweerder vanaf april 2011 bedrijfsarts in opleiding was. Dit is kennelijk niet aan klaagster medegedeeld. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de supervisie goed was geregeld. Zo is komen vast te staan dat de co-signering van de brieven van verweerder door de supervisor ontbreekt.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geconcludeerd dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

Alle omstandigheden afwegend is het college van oordeel dat te dezen de maatregel van waarschuwing passend is.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klaagster haar klacht (op bepaalde onderdelen) herhaald en nader toegelicht.

4.2              De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.3              Nu het hoger beroep zich blijkens het beroepschrift van 22 april 2012 niet uitstrekt over de klachtonderdelen die door het Regionaal Tuchtcollege gegrond zijn verklaard en waarvoor de arts de maatregel van waarschuwing is opgelegd, liggen thans uitsluitend aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor de klachtonderdelen zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege onder “3. Het standpunt van klaagster en de klacht” onder de nummers 3., 5. en 6.

4.4              Ten aanzien van het derde klachtonderdeel, inhoudend dat de arts aan de werkgever van klaagster andere dingen vertelde dan aan klaagster, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat klaagster er terecht van uitgaat dat de arts aan werkgever en werknemer gelijke mededelingen, adviezen en/of rapportages dient te verstrekken. Er is het Centraal Tuchtcollege echter niet gebleken van enig gebrek aan eenvormige communicatie jegens werkgever en werknemer. Door klaagster wordt weliswaar gesteld dat de arts tegen haar werkgever iets anders gezegd heeft dan tegen klaagster, maar deze stelling is door de arts gemotiveerd betwist en met gegevens onderbouwd. Nu klaagster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de arts tegen haar werkgever iets anders heeft verklaard dan tegen haar en dit voor het Centraal Tuchtcollege ook niet anderszins aannemelijk is geworden, is het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de arts in deze geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.5              Ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel, inhoudend dat de arts niet of onvoldoende heeft gecommuniceerd met behandelaars, is het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat daarvan niet is gebleken. Klaagster heeft haar stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de arts onvoldoende onderbouwd. Blijkens verschillende notities van de arts heeft hij wel contact gehad met zowel de huisarts als de fysiotherapeute en heeft hij hun bevindingen betrokken bij zijn besluitvorming. Zo is er onder meer op 13 april 2011 telefonisch contact geweest tussen de arts en de handtherapeute waarbij door de arts in het medisch dossier van klaagster is genoteerd “gaat vooruit, lichte activiteiten maar niets zwaars, zelfs niet matige dingen niet aanhouden op kleine activiteiten”. Op

20 april 2011 is er telefonisch contact geweest tussen de arts en de huisarts waarbij door de arts in het medisch dossier van klaagster is genoteerd “telef om 12.00, eindelijk, heb kort uitgelegd wat ik zag, en dat ik HSK wil, is hij met mij eens, heb beloofd tk vanuit HSK door te sturen”. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de stellingen van klaagster hiermee voldoende gemotiveerd door de arts zijn weersproken. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.6.      Ten aanzien van het zesde klachtonderdeel, kort gezegd dat de arts niets heeft gedaan met de aangegeven psychische klachten van klaagster, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het op de weg van klaagster ligt om aan te tonen dat de arts op dit punt geen of onvoldoende actie heeft ondernomen. Door de arts is gesteld, hetgeen door klaagster niet is weersproken, dat hij naar aanleiding van het spreekuur van 23 juni 2011 zijn verwijzing naar HSK heeft doorgezet en dit ook heeft aangegeven aan klaagster en haar familie. Hiervan is door de arts aantekening gemaakt in het medisch dossier van klaagster, te weten: “interventie: aanmelden bij HSK”. Mede gezien de eerdere aantekening van de arts in het medisch dossier van klaagster, naar aanleiding van haar bezoek op het verzuimspreekuur van 16 mei 2011, te weten “over psychologische hulp: aanvraag bij HSK is nog niet door, ik gaf aan dat ik haar zelf kan aanmelden bij HSK maar uitsluitend als haar hulpvraag duidelijk geformuleerd is...” is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts de klacht van klaagster voldoende gemotiveerd heeft betwist en dat klaagster niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de arts niets heeft gedaan met haar psychische klachten. Daarbij neemt het Centraal Tuchtcollege in aanmerking dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Nu dit naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege hier het geval is, is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.7.      Hoewel het Centraal Tuchtcollege in hoger beroep meer klachtonderdelen heeft behandeld en beoordeeld dan het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, leidt dit niet tot een ander eindoordeel aangezien deze klachtonderdelen blijkens het vorenstaande door het Centraal Tuchtcollege ongegrond zijn bevonden. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M. Zandbergen en

mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en mr. drs. M.J. Kelder, leden beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2013.               Voorzitter   w.g.                        Secretaris  w.g.