ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2616 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.238

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2616
Datum uitspraak: 22-01-2013
Datum publicatie: 12-02-2013
Zaaknummer(s): c2012.238
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht: Klaagsters echtgenoot, patiënt, was ongeneeslijk ziek. Tijdens de vakantie van de eigen huisarts heeft klaagster contact opgenomen met verweerder, waarnemend huisarts. Na een aantal bezoeken aan patiënt is door verweerder euthanasie uitgevoerd bij patiënt. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich tijdens het eerste contact, het bezoek van klaagster aan verweerder, incorrect heeft opgesteld door klaagster te verwijten dat het niet netjes is om een dag nadat haar huisarts op vakantie was gegaan bij diens vervanger euthanasie ter sprake te brengen. Voorts verwijt klaagster verweerder te hebben verklaard een daarop gericht verzoek uit de mond van patiënt zelf te horen, maar was hij, zo stelt klaagster, niet bereid een visite af te leggen. RTG Amsterdam: Klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. CTG: verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.238 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, wonende te D., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 11 oktober 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 maart 2012, onder nummer 11/399 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 december 2012, waar zijn verschenen klaagster en de arts.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster is gehuwd geweest met wijlen E.. Bij E. is in mei 2011 kanker geconstateerd, welke ongeneeslijk bleek.

2.2. Op 9 juni 2011 heeft E. gesproken met zijn huisarts, dokter F.. Bij dit gesprek was ook klaagster aanwezig. Daarbij is onder meer gesproken over de mogelijkheid van euthanasie.

2.3. Op 4 augustus 2011 heeft dokter F. E. bezocht en daarbij aangegeven dat hij van 5 tot 29 augustus 2011 wegens vakantie afwezig zou zijn.

2.4. Op 15 augustus 2011 heeft klaagster contact opgenomen met verweerder, die als waarnemer voor dokter F. optrad.

2.5. Op 21 augustus 2011 heeft de zoon van klaagster, die zelf ook arts is, telefonisch contact gehad met verweerder, die nadien een visite bij E. heeft afgelegd.

2.6. In de daarop volgende dagen is door verweerder nog enkele malen een visite bij E. afgelegd. Op 26 augustus 2011 is door verweerder euthanasie bij E. uitgevoerd.

2.7 Op 21 september 2011 hebben klaagster en verweerder elkaar gesproken, waarbij klaagster haar ongenoegen over de gang van zaken tijden het bezoek van

15 augustus 2011 kenbaar heeft gemaakt.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tijdens het bezoek dat klaagster op 15 augustus 2011 aan hem heeft gebracht zich incorrect heeft opgesteld. Volgens klaagster heeft verweerder haar verweten dat het niet netjes is om een dag nadat haar huisarts op vakantie was gegaan bij diens vervanger euthanasie ter sprake te brengen. Verweerder zou daarnaast hebben verklaard een daarop gericht verzoek uit de mond van de patiënt zelf te willen horen, maar niet bereid te zijn geweest een visite af te leggen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Verweerder heeft aangevoerd dat hij tijdens het gesprek van 15 augustus 2011 met klaagster zorgvuldig heeft uitgevraagd of E. zelf een wens tot euthanasie kenbaar had gemaakt. Verweerder stelt te hebben verklaard een dergelijk verzoek niet te willen honoreren indien het exclusief uitgaat van de partner van een patiënt. Daarnaast heeft hij aangeboden om zelf langs te komen om E. te beoordelen en eventueel euthanasie op zich te nemen. Aan het einde van het gesprek heeft hij klaagster gevraagd contact met hem op te nemen wanneer E. aan zou geven dat er sprake is van (verwacht) ondragelijk lijden. Vervolgens is hij zes dagen later gebeld door de zoon van klaagster.

5.2 Het verweer geldt als een gemotiveerd verweer tegen alle geformuleerde klachtonderdelen. Verweerder heeft zijn stellingen gehandhaafd, nadat klaagster bij repliek nogmaals haar visie op de gang van zaken tijdens het gesprek van

15 augustus 2011 had kenbaar gemaakt. De stellingen van verweerder worden ondersteund door de door hem overgelegde kopie van het op onderhavige contacten betrekking hebbende deel van zijn dossier. Geconcludeerd moet derhalve worden dat de aan de klacht ten grondslag gelegde stellingen niet zijn komen vast te staan.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Met haar beroep beoogt klaagster de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen en wenst hieraan toe te voegen dat de arts meer zorg heeft verleend dan van hem verwacht mocht worden in deze situatie.

4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. H.J. Blok en

drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.