ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2615 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.186
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2615 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-01-2013 |
Datum publicatie: | 12-02-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.186 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht van patiënt tegen psychiater dat de psychiater vertrouwelijke medische informatie aan de politie heeft verstrekt die van invloed is geweest bij de bepaling van de strafmaat door de rechter. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en de psychiater de maatregel van waarschuwing opgelegd. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.186 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, destijds werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde mr. I.M.I. Apperloo, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 26 januari 2011 (onder aanvulling van gronden op 15 februari 2011) bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna te noemen de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 januari 2012, onder nummer 11/029 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 november 2012, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door de heer AA., en de psychiater, bijgestaan door mr. I.M.I. Apperloo.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten.
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1 Klaagster is in de periode van 9 mei 2006 tot en met 9 januari 2007 in totaal vier keer bij verweerster geweest voor consult.
2.2 Op 4 februari 2010 is verweerster als crisispsychiater gebeld door de heer
D., een arts verbonden aan de GGD, met de mededeling dat klaagster door de politie was gearresteerd op verdenking van stalking van een bankmedewerker. Klaagster is daarvoor veroordeeld.
2.3 Klaagster is op 4 februari in haar cel bezocht door mevrouw E., tevens GGD-arts.
3. Het standpunt van klager en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster vertrouwelijke medische informatie aan de politie heeft verstrekt, die van invloed is geweest bij de bepaling van de strafmaat door de rechter. Voor zover de klacht ziet op het onjuist doseren van medicatie door verweerster heeft klaagster dit onderdeel tijdens het verhoor in het kader van het vooronderzoek ingetrokken.
4. Het standpunt van verweerster.
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerster heef aangevoerd dat zij is gebeld door de heer D., niet door mevrouw E., en dat deze haar heeft gevraagd of er in het algemeen een behandeling bestaat om stalking tegen te gaan. Zij heeft daarop ontkennend geantwoord. Zij heeft niet geadviseerd over de strafmaat.
5. De overwegingen van het college.
Naar het oordeel van het college is niet vast komen te staan dat verweerster heeft gesproken met mevrouw E., zoals door klaagster gesteld, nog daargelaten de stelling van klaagster samen met mevrouw E. een deal zou hebben gemaakt met de Officier van Justitie. Evenmin is komen vast te staan welke specifieke geheimhoudingsplicht door verweerster is geschonden. Niet valt in te zien waarom verweerster zich niet in een gesprek in algemene zin mag uitlaten over stalking. Van datgene wat verweerster heeft gezegd kan niet worden gezegd dat dat onjuist is.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden. Het Centraal Tuchtcollege leest de in die weergave vermelde naam “D.” verbeterd als: D..
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De psychiater heeft de klacht op onderdelen als juist onderschreven. Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft zij uiteengezet dat –na het in eerste aanleg in gehouden mondeling vooronderzoek- alsnog als haar herinnering is opgekomen dat zij als dienstdoende achterwacht van de crisisdienst niet alleen met een mannelijke GGD-arts (dr. D.) heeft gesproken, maar daaraan voorafgaand ook nog met een vrouwelijke GGD-arts, naar zij aanneemt de door klaagster van meet af aan genoemde dr. E.. De psychiater herinnert zich thans dat zij –reeds toen in het besef dat zij in het verleden met klaagster een behandelrelatie heeft onderhouden- op vragen van de laatstgenoemde arts als haar mening heeft gegeven dat klaagster in een vrijwillig kader niet-behandelbaar is. Weliswaar is in dat gesprek de mogelijkheid van een behandeling van klaagster in een gedwongen kader met zoveel woorden genoemd, een advies met die strekking is evenwel niet gegeven, aldus de psychiater.
4.3 De psychiater heeft met het oog op gevallen als hier aan de orde als haar vaste gewoonte omschreven dat zij steeds verifieert of de patiënt toestemming verleent voor het doorbreken van het beroepsgeheim. Echter, in het in casu door haar met die vrouwelijke GGD-arts over de persoon van klaagster gevoerde intercollegiale overleg is door haar ten onrechte, te weten zonder toestemming van klaagster en terwijl zich niet het geval van een conflict van rechtsplichten voordeed, toch vertrouwelijke informatie prijsgegeven. De psychiater kan voor haar schenden van het beroepsgeheim geen andere verklaring geven, dan dat zij zich dit aspect toen eenvoudigweg niet heeft gerealiseerd. Zij vermoedt dat zij als dienstdoend crisisdienstpsychiater te gemakkelijk is omgegaan met haar beroepsgeheim.
4.4 Bij deze stand van zaken staat vast, dat de psychiater intercollegiaal is geraadpleegd in haar hoedanigheid van crisisdienstpsychiater, bij welke gelegenheid zij informatie heeft verstrekt waarvoor klaagster geen toestemming heeft gegeven, terwijl dat verstrekken door de psychiater evenmin wordt gerechtvaardigd door een in het bestek van een conflict van plichten –in de betekenis dat zich het geval voordeed waarin een ander belang zwaarder weegt dan het belang van klaagster bij het bewaren van het geheim- door de psychiater gemaakte gerechtvaardigde keuze. Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de psychiater zonder voorbehoud te kennen gegeven dat zij inziet dat voor haar zonder toestemming van klaagster doorbreken van het beroepsgeheim geen rechtvaardiging bestaat en dat zij in zoverre een fout heeft gemaakt. Dat door de psychiater enig advies zou zijn gegeven met betrekking tot een door de strafrechter aan klaagster op te leggen straf is niet aannemelijk geworden.
4.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klachtonderdelen (deels) gegrond zijn. De psychiater heeft gehandeld in strijd met de door haar ingevolge artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg te betrachten verplichting geheimhouding in acht te nemen. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht gegrond;
legt de psychiater de maatregel op van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt en drs. A.C.L. Allertz, leden- beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
22 januari 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.