ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2613 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.175

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2613
Datum uitspraak: 22-01-2013
Datum publicatie: 12-02-2013
Zaaknummer(s): c2012.175
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is in een observatieprogramma in een psychotherapeutisch centrum enige tijd begeleid door verweerster, psychotherapeut. Klager verwijt verweerster dat zij onvoldoende heeft gereageerd en geen actie heeft ondernomen terwijl klager last had van bijwerkingen van zijn medicatie. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het hoger beroep van klager wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.175 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. P. van Baaren, advocaat te Rotterdam,

tegen

C. , psychotherapeut, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Malden.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 25 augustus 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de psychotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 april 2012, onder nummer 11136b heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychotherapeut heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 november 2012, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. Van Baaren voornoemd, en de psychotherapeut, bijgestaan door mr. Sindram, eveneens voornoemd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

“2.       De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is in 2006 verwezen naar psychotherapeutisch centrum E.. Hij heeft daar een DTA traject, een zeven weken durend observatieprogramma doorlopen, waarin hij is begeleid door verweerster. Aansluitend heeft klager het eerste half jaar van 2007 individuele gesprekken gevoerd met een collega van verweerster. Klager zou in juli 2007 beginnen met een nieuwe behandeling gedurende drie dagen per week, maar heeft daarvan afgezien. Ten tijde van de begeleiding door E. gebruikte klager medicijnen, te weten quetiapine en paroxetine.

3.         Het standpunt van klager en de klacht

Nadat klager bij repliek een deel van zijn klachten heeft ingetrokken resteert als klacht dat klager last had van nare bijwerkingen van zijn medicatie en dat verweerster hiermee niets heeft gedaan.

Ter toelichting heeft klager aangevoerd dat hij last had van krampen in de maag en uitgedroogde ogen. Daarvan heeft klager drie tot vier maal melding gemaakt bij verweerster. Pas na lang aandringen heeft verweerster klager doorverwezen naar een psychiater. Klager is van mening dat verweerster onvoldoende heeft gereageerd.

4.         Het standpunt van verweerster

Tijdens het DTA traject is het medicatiebeleid gebleven bij de verwijzer/huisarts die de medicatie heeft voorgeschreven. Gedurende het eerste half jaar 2007 is klager niet door verweerster begeleid en heeft klager, voor zover verweerster weet, geen melding gemaakt van klachten betreffende zijn medicijnen. In deze periode is klager tot twee maal toe uitgenodigd bij de toenmalige psychiater van de kliniek, maar beide afspraken zijn door klager afgezegd. Pas op 17 november 2007, op een moment dat klager geen contacten met E. had en qua hulpverlening in een vacuüm verkeerde, heeft klager voor het eerst bij verweerster telefonisch zijn beklag gedaan over bijwerkingen van zijn medicatie. Na overleg met haar team heeft verweerster klager voor een gesprek uitgenodigd en na afloop van dat gesprek heeft zij klager doorverwezen naar de psychiater van de DTA. De afspraak is door klager afgezegd zonder een nieuwe afspraak te maken. Verweerster heeft direct actie ondernomen na het telefoontje van klager over de bijwerkingen van zijn medicatie.

5.         De overwegingen van het college

De stelling van klager, dat hij drie tot vier maal bij verweerster melding heeft gemaakt van klachten als gevolg van bijwerkingen van zijn medicatie wordt door verweerster weersproken. Daarbij heeft verweerster onder meer aangevoerd dat zij na het DTA traject geen reguliere contacten meer met klager heeft gehad en dat zij direct nadat klager op 17 november 2007 voor het eerst melding maakte van zijn klachten actie heeft ondernomen. Nu klager zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd, in het overgelegde medisch dossier de gespreksverslagen ontbreken en deze gespreksverslagen ook na daartoe strekkend verzoek niet door klager zijn verstrekt, kan het college niet vaststellen dat klager bij verweerster eerder dan 17 november 2007 heeft geklaagd over bijwerkingen van zijn medicijnen. De klacht dient derhalve als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep herhaalt klager zijn klacht dat de psychotherapeut niet, althans onvoldoende, heeft gereageerd op het feit dat klager last had van vervelende bijwerkingen van de medicatie, terwijl klager dit, zo stelt hij, meermalen aan haar heeft gemeld. Klager heeft ter onderbouwing van zijn stelling de gespreksverslagen, die zich bij de behandeling in eerste aanleg niet in het dossier bevonden, bij zijn beroepschrift overgelegd en concludeert - impliciet - tot gegrond verklaring van het beroep.

De psychotherapeut heeft verweer gevoerd en concludeert - eveneens impliciet - tot verwerping van het beroep.

4.2       Uit de eerst in hoger beroep beschikbaar gekomen gespreksverslagen blijkt dat door klager op 14 november 2007 aan de psychotherapeut is gemeld dat hij last had van bijwerkingen van de medicatie. Uit de gespreksverslagen blijkt niet dat klager al vóór die datum melding heeft gemaakt van bijwerkingen.

In reactie op de melding van 14 november 2007 heeft de psychotherapeut, wederom blijkens de gespreksverslagen, adequaat gereageerd. Zo is tijdens het evaluatiegesprek op 4 december 2007 door de psychotherapeut met klager over de medicatie en de bijwerkingen gesproken en is geprobeerd een afrondend gesprek over (o.a.) de medicatie te plannen op 14 december 2007 met een collega van de psychotherapeut. Nadat klager laatstgenoemde afspraak afbelde is nogmaals in het dta-team over klager en over de medicatie overlegd.

Daarna heeft de psychotherapeut, in het kader van doorverwijzing, een brief van

21 december 2007 aan de aanmeldservice van F. gezonden, in welke brief de psychotherapeut (ook) melding maakt van de door klager geuite klachten met betrekking tot mogelijke bijwerkingen van zijn medicatie.

4.3       Uit het voorgaande volgt dat de psychotherapeut naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege adequaat heeft gereageerd op de door klager geuite klacht over bijwerkingen van de medicatie. De klacht is door het college in eerste aanleg derhalve terecht afgewezen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2013.   voorzitter   w.g.            secretaris  w.g.