ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2609 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.011
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2609 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-01-2013 |
Datum publicatie: | 12-02-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.011 |
Onderwerp: | Onjuiste declaratie |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen tandarts. De tandarts heeft klagers dochter orthodontistisch behandeld en daarbij een spalk aangebracht. Klager verwijt de tandarts dat deze geen garantie heeft gegeven op de spalk en niet heeft gekeken of de gebruikte lijm geschikt was voor een kunsttand. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Hoger beroep verworpen |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.011 van:
A., wonend te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., tandarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna: klager - heeft op 16 juni 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna: de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 november 2011, onder nummer 166/2011 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 december 2012, waar klager is verschenen. De tandarts is, na voorafgaande berichtgeving, niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De klacht heeft betrekking op de dochter van klager, D., geboren op 8 juni 1990. D. had ten gevolge van een val in haar jeugd een kunsttand. Verweerder (destijds nog geregistreerd als orthodontist) heeft klagers dochter orthodontistisch behandeld. Bij het einde van de behandeling in november 2006 heeft hij twee spalkjes geplakt achter boven- en onderfront ter stabilisatie van de tanden. In mei 2008 zijn in zijn praktijk enkele elementen die waren losgekomen weer vastgeplakt aan de spalk, zonder dat hiervoor kosten zijn berekend. Op 18 februari 2010 en 15 april 2011 zijn wederom een of meer elementen aan de spalk geplakt. Hiervoor zijn door E. rekeningen ad € 51,50 en € 59,59 verstuurd aan “mevrouw A.”. Na vergeefse aanmaning is de dochter gedagvaard voor de kantonrechter tot betaling van de eerste rekening. Op het aanbod om alsnog zonder kosten het bedrag van de oorspronkelijke rekening met de juiste voorletter te betalen, is klager niet ingegaan. Daarop heeft de kantonrechter het gevorderde met kosten toegewezen. Aangezien daarna nog niet werd betaald, is tot betekening van het vonnis en beslaglegging overgegaan. Uiteindelijk bedraagt het door de dochter te betalen bedrag een veelvoud van dat van de oorspronkelijke rekeningen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:
- dat hij geen garantie heeft gegeven op de spalk;
- dat hij niet heeft gekeken of de lijm geschikt is voor een kunsttand.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat volledig lege artis de spalk tegen de elementen is bevestigd en dat hij geen levenslange garantie kan geven op de aanhechting van de spalk op de tanden, en zeker niet op een kunsttand.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De klacht draait primair om de vraag of verweerder kosten mocht rekenen voor het wederom vastlijmen van de spalk, danwel in de woorden van klager dit “onder garantie” moest herstellen. Anders dan klager stelt, is er geen enkele aanwijzing dat de spalk slecht is gelijmd, ook niet als het ging om een kunsttand. Het college kan daar dus niet van uitgaan. Overigens moet uit het dossier worden opgemaakt dat de kunsttand zich bij de bovenkiezen bevond, terwijl het in elk geval eenmaal een spalk onder betrof. Het kan altijd voorkomen dat een spalk loslaat, dit wijst zo zonder meer niet op onoordeelkundig vastlijmen. Niet is duidelijk gemaakt wat de relevantie is van het feit dat klager heeft benadrukt dat zijn dochter anorexiapatiënte is. Wat het in rekening brengen van kosten betreft is het naar het oordeel van het college -anders dan klager stellig meent- dus niet onredelijk dat een tandarts/orthodontist kosten rekent voor het vastlijmen van een spalk die heeft losgelaten, zeker als dat in het vierde, respectievelijk vijfde jaar na het sluiten van de behandeling gebeurt. Hier komt in dit geval bij dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat patiënte er bij het einde van de behandeling nadrukkelijk op is gewezen dat bij de halfjaarlijkse controles door de tandarts moest worden gecontroleerd of de spalk nog vast zat en dat dit waar nodig diende te worden gerepareerd, waarvoor kosten konden worden berekend.
Verder wijst het college er op dat, wat de tenaamstelling van de rekeningen betreft, niet valt in te zien dat het vermelden van een onjuiste voorletter van klagers dochter in de rekening van E. in tuchtrechtelijke zin aan verweerder valt te verwijten.
5.3
De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en dus moet worden afgewezen.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,
mr. J.P. Balkema en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. M. Fokke en
drs. H.J. van Iterson, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.