ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2557 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.339

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2557
Datum uitspraak: 10-01-2013
Datum publicatie: 16-01-2013
Zaaknummer(s): c2011.339
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster, gz-psychologe, is als orthopedagoge werkzaam bij een onderwijsinstelling. De zoon van klager was in 2008 ingeschreven als leerling en heeft in dat jaar het onderwijsnetwerk van die instelling platgelegd. De onderwijsinstelling heeft verweerster om advies gevraagd waarna contact tussen verweerster en klager tot stand is gekomen. Klager verwijt verweerster dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door een brief van de secretaris van de onderwijsinstelling met vertrouwelijke informatie over klager zonder zijn toestemming onder ogen van derden heeft gebracht. Het RTG verklaart klager niet-ontvankelijk in zin klacht.  Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het principaal en het incidenteel beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.339 van:

A., wonende te B., appellant in het principaal beroep, klager in eerste aanleg, verweerder in het incidenteel beroep,

tegen

C., gz-psycholoog, wonende te B., verweerster in beide instanties, appellante in incidenteel beroep,

gemachtigde : mr. drs. M. Kremer, advocaat te Groningen.

1.         Verloop van de procedure

A.- hierna klager - heeft op 27 oktober 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen orthopedagoog/gz-psycholoog C. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 augustus 2011, onder nummer GP2010/01 heeft dat College klager (althans zijn zoon D.) niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Klager  is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend waarbij zij tevens incidenteel beroep heeft ingesteld. Vervolgens heeft klager hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 oktober 2012, waar zijn verschenen klager vergezeld van zijn zoon D. alsmede verweerster bijgestaan door mr. drs. M. Kremer voornoemd. De zaak is over weer bepleit. Klager heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. Vaststaande feiten

2.1

Klager is geboren op 23 april 1991 en was in 2008 leerling in de MBO-opleiding ICT-beheer van het E.-college. Klager heeft in oktober van dat jaar het onderwijsnet-werk van het E.-college platgelegd.

2.2.

Verweerster is als orthopedagoge werkzaam bij het E.-college. De leiding van die onderwijsinstelling stelde zich na het ontregelen van het netwerk door klager op het standpunt dat voortzetting van de onderwijsovereenkomst met klager alleen mogelijk is na onder andere het inwinnen van een advies van verweerster. In het kader van die advisering is er contact tot stand gekomen tussen klager en verweerster. Na twee gesprekken liet klager verweerster weten dat hij continuering van die gesprekken niet op prijs stelde.

2.3.

Verweerster is lid van de Nederlandse Vereniging van pedagogen en onderwijskundigen. Uit hoofde van haar lidmaatschap van die vereniging geldt voor verweerster een Beroepscode. Op de naleving daarvan ziet het College van toezicht (verder CvT) toe met als beroepsinstantie het College van beroep.

2.4

De vader van klager heeft in maart 2009 diverse klachten tegen verweerster ingediend bij dat CvT. Dit CvT oordeelde in zijn hierboven genoemde uitspraak van 31 augustus 2009 dat het grootste deel van de klachten van de vader ongegrond is. Wel was het CvT van oordeel dat verweerster kan worden verweten dat zij een te onduidelijke opdracht van de leiding van het E.-college had aangenomen en zij de klager niet voldoende heeft geïnformeerd over haar gebondenheid aan de Beroepscode. Aan verweerster is in die procedure de maatregel van waarschuwing opgelegd. De uitspraak van 31 augustus 2009 is in hoger beroep op 29 maart 2010 door het College van beroep bevestigd. Daarnaast zijn er van de zijde van klager drie klachten bij respectievelijk het College van beroep en het CvT ingediend die te maken hebben met schending door verweerster van de op haar als beroepsbeoefenaar rustende  geheimhoudingsplicht. Die klachten zijn afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard.

2.5

Verweerster is ook als gezondheidszorgpsychologe in het BIG-register inge-

schreven.“

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. De klacht

De klacht houdt in dat verweerster haar geheimhoudingsplicht als gezondheidszorg-psychologe heeft geschonden door in haar verweer bij het CvT gebruik te maken van een brief van de secretaris van het College van Bestuur van het E.-college van

6 mei 2009. In die brief komt de context naar voren die de aanleiding vormde voor het contact tussen klager en verweerder. Als gevolg hiervan is vertrouwelijke informatie waarover verweerster vanwege haar professionele relatie met de klager beschikte zonder toestemming van klager onder ogen van derden gebracht.

4. Het verweer

Verweerster meent dat klager niet ontvankelijk is, omdat zij in het E.-college contact met klager had als orthopedagoge en niet als gezondheidszorgpsychologe. Daarnaast stelt verweerster dat klager niet-ontvankelijk is, omdat hij over schending van de geheimhoudingsplicht al tevergeefs in het kader van de tuchtprocedure van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen heeft geklaagd. Tenslotte voert verweerster aan dat van een schending van de geheimhoudingsplicht geen sprake is. De betrokken gegevens zijn grotendeels door klager zelf in de CvT-tuchtprocedure ingebracht. Daarbij mocht verweerster de betrokken gegevens gebruiken bij haar verweer in die tuchtprocedure.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. Beoordeling

5.1. 

De omstandigheid dat de klacht al is behandeld door het CvT staat aan een procedure bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg niet in de weg. Wel rijst de vraag of verweerster jegens klager is opgetreden in een van de hoedanigheden, zoals genoemd in artikel 47, tweede lid van de Wet BIG en, als gevolg van inschrijving in het daarvoor bestemde register, aan de wettelijke tuchtrechtspraak is onderworpen. Als orthopedagoog is zij niet aan het wettelijk tuchtrecht onderworpen, omdat deze hoedanigheid, in tegenstelling  tot die van gezondheidszorgpsychologe, niet in het vermelde artikellid van de Wet BIG wordt genoemd. Voor beoordeling van de ontvankelijkheid van de klager is een antwoord op de zoëven gestelde vraag van belang. Hierover wordt het volgende overwogen. 

5.2     

Het College is van oordeel dat verweerster eind 2008 niet als gezondheidszorg-psychologe, maar uitsluitend als orthopedagoge jegens klager is opgetreden. Het College baseert dit oordeel op door beide partijen in het geding gebrachte stukken. Klager heeft als bijlage 6 bij zijn klacht de brief van de secretaris van het College van bestuur van het E.-College ingebracht. Uit die brief blijkt naar het oordeel van het College duidelijk dat de leiding van het E.-College verweerster in het adviestraject dat voor klager na het ontregelen van het netwerk werd opgezet als orthopedagoge heeft ingeschakeld. Verweerster heeft als productie 1 bij haar verweerschrift ingebracht een brief van de vader van de klager aan F., lid van het College van bestuur van het E.-College. In die brief refereert de vader aan het aan verweerster gevraagde orthopedagogische advies. Ook deze brief maakt duidelijk dat verweerster in de beleving van de betrokken partijen niet als gezondheidszorgpsychologe is ingeschakeld. Het College wijst er nog op dat uit gedingstukken blijkt dat voor klager de reden van beëindiging van de contacten met verweerster was dat zij klager voorstelde een maatschappelijke stage te volgen. Ook die suggestie van verweerster heeft een duidelijk pedagogisch karakter en wijst niet op de een of andere soort behandeling van klager door verweerster. Het College zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht. Verweerster is in de hoedanigheid waarin zij jegens klager is opgetreden niet aan het wettelijk tuchtrecht onderworpen. De omstandigheid dat zij is ingeschreven als gezondheidszorgpsychologe doet hieraan niet af. Het College heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat verweerster in die hoedanigheid enige werkzaamheid in de verhouding tot klager heeft verricht.

5.3  

Het College oordeelt ten overvloede dat van een verwijtbare schending van een

op verweerster als gezondheidszorgpsychologe rustende geheimhoudingsplicht geen

sprake is geweest. In het kader van het verweer tegen een klacht in een tuchtrechtprocedure brengen de eisen van een eerlijke en evenwichtige procesgang met zich mee dat een verweerder gerechtigd is ook zonder instemming van zijn cliënt gegevens die onder het beroepsgeheim vallen in het geding te brengen voor zover dit noodzakelijk is voor het kunnen voeren van een adequaat verweer tegen de klacht. Dat was hier het geval. “

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling  van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert – zakelijk weergegeven – tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van zijn klacht.    

4.2 Verweerster heeft in het principaal beroep gemotiveerd verweer gevoerd en tevens incidenteel beroep ingediend. Zij heeft in het principaal beroep geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het beroep en in het incidenteel beroep gevraagd om een oordeel.

4.3 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd in het incidenteel beroep en geconcludeerd tot verwerping daarvan.

Beoordeling.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte de zoon van klager D. als klager heeft aangemerkt. Klager (A.) is conform artikel 65 lid 1 van de Wet BIG als vader (naaste betrekking) van zijn ten tijde van het indienen van de klacht nog minderjarige zoon D., als direct belanghebbende aan te merken. Uit het gegeven dat D. het klaagschrift mede heeft ondertekend blijkt voorts dat hij heeft ingestemd met de indiening van de klacht. 

4.5  Principaal appel

Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat verweerster eind 2008 niet als gz-psycholoog maar uitsluitend als orthopedagoge is opgetreden.  Het Centraal Tuchtcollege neemt de daarvoor door het Regionaal Tuchtcollege gegeven motivering over en maakt die tot de zijne.

Ter zitting in hoger beroep heeft verweerster in dit kader nog gesteld dat zij in de gesprekken met de zoon van klager ook uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij als orthopedagoge handelde.

De zoon van klager heeft dit weliswaar ontkend, maar gelet op de niet weersproken stelling van verweerster dat zij op de betreffende school uitsluitend als orthopedagoge werkzaam is en de aard van de opdracht van de school aan verweerster, acht het Centraal Tuchtcollege aannemelijk dat verweerster zich tegenover de zoon van klager als orthopedagoge heeft gepresenteerd.

Klager is derhalve terecht door het Regionaal Tuchtcollege niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht nu verweerster als orthopdagoge niet aan het tuchtrecht in het kader van de Wet BIG is onderworpen aangezien de hoedanigheid van orthopedagoge niet in artikel 47 lid 2 van de Wet BIG wordt genoemd.

Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan in dit verband nog op te merken dat indien een hulpverlener beschikt over verschillende hoedanigheden (zoals in casu die van gz-psycholoog en orthopedagoog) en deze hulpverlener zich in één van deze beide hoedanigheden presenteert het op de weg van de desbetreffende hulpverlener ligt om duidelijk te maken in welke hoedanigheid hij/zij optreedt.

Voor het overige  heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.6 Incidenteel beroep.

Verweerster heeft in haar incidenteel beroep gesteld dat klager misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot klagen. Hiervan is echter slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege zijn in hoger beroep geen zodanige feiten of omstandigheden gesteld of gebleken om tot dit oordeel te kunnen komen. Het incidenteel beroep moet derhalve eveneens worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt zowel in het principaal als het incidenteel beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. R.M.H. Schmitz en drs. G.L.G. Couturier, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

10 januari 2013.                     Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.