ECLI:NL:TGZCTG:2013:96 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.084

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:96
Datum uitspraak: 03-09-2013
Datum publicatie: 04-09-2013
Zaaknummer(s): c2012.084
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht: De klacht betreft de overleden moeder van klaagster, patiënte. Patiënte is met een collumfractuur na een val ingekomen op de SEH. Een arts-assistent heeft de anamnese verricht en na overleg met zijn supervisor, orthopedisch chirurg en verweerder, is besloten patiënte op te nemen en de volgende dag te opereren. Patiënte is de volgende dag inderdaad geopereerd, door een collega van verweerder. Ca. 1,5 maand later is patiënte overleden. Klaagster verwijt verweerder dat hij gedurende de opname van patiënte: 1. Onbereikbaar was en 2. De behandeling zoals die is uitgevoerd niet heeft gecontroleerd. RTG Eindhoven: Kennelijk ongegrond, klacht afgewezen. CTG: verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.084 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., orthopedisch chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide .instanties, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 26 januari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 januari 2012, onder nummer 1112a heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 juni 2013, waar is verschenen de arts, bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong. Klaagster is niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“ 2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De moeder van klaagster (verder: patiënte) is op 5 november 2009 ingestuurd naar de afdeling Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis, waar verweerder als orthopedisch chirurg werkzaam is, onder verdenking van een collumfractuur na een val. Patiënte was reeds bekend in dit ziekenhuis bij de afdeling neurologie met TIA’s en een CVA. Na het afnemen van een anamnese en het verrichten van lichamelijk en beeldvormend onderzoek door de arts-assistent is er geconstateerd dat er inderdaad sprake was van een collumfractuur aan de rechterzijde. De arts-assistent heeft (telefonisch) overlegd met zijn supervisor, verweerder, waarbij is besloten dat patiënte zou worden opgenomen en de volgende dag (6 november) zou worden geopereerd. Patiënte werd opgenomen op de afdeling algemene chirurgie. Op 6 november 2009 is patiënte geopereerd door een collega van verweerder, de heer E.. Op 29 december 2009 is patiënte overleden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster is van mening dat haar moeder ondeskundig is behandeld en dat er geen acht is geslagen op haar verzoek om een neuroloog te raadplegen in verband met de afasie van patiënte en het gebruik van bloedverdunners. Tevens verwijt klaagster verweerder dat hij niet bereikbaar was voor klaagster en dat patiënte op een verkeerde verpleegafdeling is opgenomen (algemene chirurgie in plaats van traumatologie/orthopedie) waardoor ze niet de juiste nazorg heeft gehad. Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij het medicijngebruik van patiënte na de operatie niet of niet voldoende heeft gecontroleerd. Tenslotte verwijt klaagster verweerder dat hij de behandeling zoals die is uitgevoerd door artsen in opleiding niet zou hebben gecontroleerd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat het hoofdbehandelaarschap voor patiënte van hem op 6 november 2009 is overgegaan naar zijn collega E. die patiënte op deze datum heeft geopereerd. Deze (nieuwe) hoofdbehandelaar is dan ook medisch verantwoordelijk voor de operatie en de verdere behandeling na de operatie.

5. De overwegingen van het college

Het college is van oordeel dat vast is komen te staan dat verweerder op

5 november 2009 supervisie heeft verleend aan de arts-assistent en opdracht heeft gegeven tot opname van patiënte om haar de volgende dag te kunnen opereren aan haar collumfractuur aan de rechterzijde. Het college merkt op dat het in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat telefonische supervisie heeft plaatsgevonden, dit temeer nu verweerder vanuit zijn thuissituatie de status van de arts-assistent en de röntgenfoto’s kon beoordelen.

Na deze beslissing heeft verweerder geen bemoeienis meer met patiënte gehad.

Met het opereren van patiënte door iemand anders dan verweerder, is de verantwoordelijkheid voor patiënte overgegaan op diegene die de operatie ook daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerder ten aanzien van zijn behandeling van patiënte, te weten van 5 november 2009 tot aan de operatie op 6 november 2009, enig tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

Wat is gebeurd vanaf de datum van de operatie staat in deze klacht tegen verweerder niet ter beoordeling door het college.

De klacht is naar het oordeel van het college kennelijk ongegrond.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1. Klaagster stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het Regionaal Tuchtcollege de zaak niet juist heeft beoordeeld en ten onrechte haar klacht heeft afgewezen. Volgens klaagster heeft de arts de complete nabehandeling aangestuurd en was er sprake van euthanasie onder het mom van een operatie.

4.2 De arts heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster in het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroepschrift niet, althans onvoldoende duidelijk, de beroepsgronden bevat. Subsidiair concludeert de arts tot bevestiging van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, onder herhaling en handhaving van het in eerste aanleg gevoerde verweer.

Beoordeling

4.3 Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het primaire verweer van de arts. Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dat klaagster met haar beroep beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Gebleken is dat de arts dat ook zo heeft begrepen, nu in het verweerschrift op de stellingen van klaagster adequaat is gerespondeerd.

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg , zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen en dr. R.M. Bloem en dr. R.T. Ottow,

leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.

.