ECLI:NL:TGZCTG:2013:94 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.389

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:94
Datum uitspraak: 03-09-2013
Datum publicatie: 03-09-2013
Zaaknummer(s): c2012.389
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt huisarts onzorgvuldig handelen ten aanzien van haar inmiddels overleden vader. Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Beroep klaagster verworpen door Centraal Tuchtcollege.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.389 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klaagster - heeft op 2 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 augustus 2012, onder nummer G2011/111 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 11 juni 2013, waar de huisarts is verschenen. Klaagster is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

De klacht betreft de behandeling van de vader van klaagster, wijlen de heer D. (hierna te noemen: patiënt), geboren op 9 oktober 1951 en overleden op 14 december 2010.

2.2

Verweerder heeft in november 2009 een kuur doxycycline van 200 mg/dag voorgeschreven aan patiënt voor de duur van 15 dagen.

2.3

Verweerder vermeldt in zijn fax van 9 november 2010 aan de afdeling Longziekten van het E. dat patiënt last heeft van benauwdheidsklachten. Onderaan de brief wordt bij ‘probleemlijst’ vermeld dat er in februari 1983 sprake was van een heroïneverslaving.

2.5

Op 8 en 11 november heeft er een onderzoek plaatsgevonden bij het F. en G. met het oog op een second opinion.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder – kort samengevat – dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van wijlen haar vader. De klacht valt uiteen in zes onderdelen:

1. verweerder heeft patiënt voor een te lange periode en in een te hoge dosering een doxycyclinekuur voorgeschreven;

2. verweerder heeft ten onrechte melding gemaakt van een heroïneverslaving en benauwdheidsklachten bij patiënt;

3. verweerder heeft tijdens het ziekteproces te weinig voor patiënt betekend;

4. verweerder heeft nagelaten een verwijsbrief te maken ten behoeve van het ambulancevervoer voor een second opinion;

5. verweerder heeft onvoldoende begeleiding geboden bij de afbouw van methadon;

6. verweerder heeft patiënt ten onrechte geen Prednisolon en zuurstof voorgeschreven.

4. Het verweer

4.1 Eerste klachtonderdeel

Verweerder bevestigt dat hij een doxycyclinekuur heeft voorgeschreven. Hij geeft aan dat het voorschrijven van dit middel gebruikelijk is bij infecties met bacteriën zoals luchtweginfecties/longontsteking. Verweerder zegt dat hij de kuur langer dan de gebruikelijke zeven dagen heeft voorgeschreven in verband met de forse ontstekingsverschijnselen aan de luchtwegen van patiënt. De dagdosering en de duur van de kuur waren vanwege de heftigheid van de ontsteking hoger (200 mg/dag) en langer dan gebruikelijk (vijftien dagen). Verweerder kan zich niet herinneren dat de apotheek contact met hem heeft opgenomen naar aanleiding van het voorgeschreven recept.

4.2 Tweede klachtonderdeel

Verweerder erkent dat er in zijn fax van 9 november 2010 aan de afdeling Longziekten van het E. melding wordt gemaakt van benauwdheidsklachten en een heroïneverslaving die in het verleden speelde. Hij merkt op dat hij geen melding heeft gemaakt van een vermoedelijke diagnose (longfibrose), maar van benauwdheids-klachten omdat alle informatie over patiënt reeds in het ziekenhuis aanwezig was. Wat betreft de heroïneverslaving, deze staat bij de ‘probleemlijst’ genoteerd met daarbij de cijfers 0283. Dit houdt in dat er in februari 1983 sprake was van een heroïneverslaving. Aldus blijkt afdoende dat patiënt op het moment van verwijzing niet meer heroïneverslaafd was.

4.3 Derde klachtonderdeel

Klaagster stelt dat verweerder te weinig voor patiënt zou hebben gedaan. Verweerder spreekt dit tegen. Hij wijst op het medisch dossier, waaruit moet blijken op welke data hij patiënt heeft bezocht en hoe vaak hij telefonisch contact met hem heeft gehad. In totaal zijn er vierentwintig thuisbezoeken afgelegd en meer dan vijftig telefoongesprekken gevoerd. Verweerder meent dat hij sinds patiënt thuis verbleef buitengewoon intensief contact met hem heeft onderhouden. Hij heeft de dochter van patiënt zelden gezien tijdens zijn thuisvisites. Het feit dat hij haar zelden zag tijdens deze bezoeken houdt volgens hem echter niet in dat hij niet bij patiënt is langs geweest.

Half november 2010 kreeg patiënt te horen dat hij was afgewezen voor een longtransplantatie. Deze uitslag heeft de altijd goede relatie tussen verweerder en patiënt verslechterd. Verweerder acht het onwaarschijnlijk dat hij tegen patiënt zou hebben gezegd ‘u gaat toch dood’. Hij geeft aan dat hij, toen transplantatie geen optie bleek, wel met patiënt gesproken heeft over de toekomst en over sterven. Verweerder voelde dit als zijn plicht als huisarts van een ongeneeslijk zieke patiënt.

4.4 Vierde klachtonderdeel

Verweerder heeft het vervoer voor de second opinion in overleg met de Centrale Post Ambulance (CPA) geregeld. Patiënt is met tussenhulp van hem eenmaal naar het F. en tweemaal naar het G. vervoerd. Verweerder herkent zich dan ook niet in de klacht van klaagster. Verweerder zag in december geen redenen om patiënt nogmaals naar G. te vervoeren. Hij was namelijk nog steeds niet methadonvrij en maakte om die reden geen kans op een transplantatie. Daarnaast wilde verweerder patiënt in verband met zijn algehele conditie behoeden voor een lange reis met de ambulance en de daarbij komende drukte.

4.5 Vijfde klachtonderdeel

Verweerder kan zich niet in deze klacht vinden. Hij stelt dat hij meermalen met patiënt en met de Verslavingszorg-H. heeft gesproken. Er is aan patiënt hulp geboden bij de afbouw van methadon, maar hij wenste zelf een afbouwschema te maken en te handhaven. Methadon was zeer cruciaal in de vraag of patiënt wel of niet in aanmerking kwam voor een longtransplantatie. Verweerder weet daarom zeker dat hier veelvuldig over is gesproken.

4.6 Zesde klachtonderdeel

Verweerder wijst erop dat het voorschrijven van zuurstof officieel niet onder de bevoegdheden van de huisarts valt, dit dient de longarts doen. Desalniettemin heeft hij veelvuldig contact gehad met de longarts over de levering van zuurstof. Patiënt heeft in maart 2010 ook zuurstof voorgeschreven gekregen.

Verweerder spreekt tegen dat patiënt al vanaf het begin van zijn ziekte Prednisolon had moeten gebruiken. Prednisolon is volgens hem namelijk een noodmiddel en kan niet langdurig worden gebruikt. Verweerder geeft aan dat hij bijna dagelijks overleg met het ziekenhuis had over de medicatie van patiënt.

5. Beoordeling van de klacht

5.0 Maatstaf voor de beoordeling

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat het handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.1 Eerste klachtonderdeel

Het College is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd waarom hij patiënt een hogere (200 mg) en langer dan gebruikelijke dosering (veertien dagen) doxycycline heeft voorgeschreven. De voorgeschreven dosering en de duur waarvoor het medicijn is voorgeschreven vallen goed te verdedigen daar patiënt last had van ernstige longklachten. Het College kan geen aanknopingspunten vinden waaruit blijkt dat verweerder onzorgvuldig en niet adequaat heeft gehandeld bij het voorschrijven van de betreffende medicatie. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.2 Tweede klachtonderdeel

Het College is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder inadequaat en onzorgvuldig heeft gehandeld door in zijn brief aan de longarts te spreken over benauwdheidklachten in plaats van longfibrose en daarnaast een heroïneverslaving te noemen die in 1983 speelde. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.3 Derde klachtonderdeel

Het College heeft geen aanknopingspunten gevonden waaruit valt af te leiden dat verweerder onvoldoende zorg aan patiënt heeft gegeven. De stukken wijzen zelfs op het tegenovergestelde. Hierbij neemt het College in beschouwing dat klaagster, zoals onweersproken is gebleven, bij het merendeel van de thuisbezoeken van verweerder niet aanwezig was. Zij kan aldus in zoverre niet in staat worden geacht om een objectief oordeel te geven over de zorgverlening van verweerder aan patiënt. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

5.4 Vierde klachtonderdeel

Het College kan zich er goed in vinden dat verweerder geen ambulancevervoer naar het ziekenhuis in G. heeft geregeld. Ten eerste omdat hier geen noodzaak toe leek te bestaan omdat transplantatie geen optie was vanwege het aanhoudende methadongebruik. Ten tweede omdat patiënt verweerder, zo verklaarde hij onweersproken ter zitting, niet toeliet tot zijn woning voor een thuisconsult. Verweerder kon aldus niet zelf vaststellen of verweerder in slechte staat verkeerde, zoals klaagster beweert, waarbij verwijzing geboden was. Deze klacht is wat betreft dit onderdeel eveneens ongegrond.

5.5 Vijfde klachtonderdeel

Het is niet aannemelijk geworden dat verweerder onvoldoende begeleiding heeft geboden bij de afbouw van methadon. Verweerder stelt dat patiënt zelf de afbouw in de hand wilde houden. Dit wordt bevestigd door een - in de gedingstukken aanwezig - methadon-afbouwschema van patiënt. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.6 Zesde klachtonderdeel

Deze klacht treft geen doel, daar het voorschrijven van prednisolon en zuurstof valt onder de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis. Verweerder was alleen verantwoordelijk voor de voortzetting en de afbouw van medicatie. Het zesde klachtonderdeel is dan ook eveneens ongegrond.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. Vaststaande feiten” van de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat in overweging 2.3 na “het E.”, dient te worden toegevoegd “…, het F. en het G.”, nu uit de stukken blijkt dat het laatste juist is.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft hetgeen het College in eerste aanleg onder 5.1 tot en met 5.6 heeft overwogen ten aanzien van de aangevoerde klachtonderdelen en maakt deze overwegingen tot de zijne, met dien verstande dat onder overweging 4.4 “tweemaal naar het G. vervoerd” wordt gewijzigd in “eenmaal naar het G. vervoerd”.

Het Centraal Tuchtcollege voegt aan de overwegingen toe dat het, op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel is dat de huisarts geheel heeft gehandeld overeen­komstig hetgeen van hem als professioneel beroepsbeoefenaar had mogen worden verwacht.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. F.J.J. van den Elshout en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.