ECLI:NL:TGZCTG:2013:93 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.318
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:93 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-09-2013 |
Datum publicatie: | 03-09-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.318 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen chirurg. Klager is geopereerd aan een acute appendicitis. De arts heeft klager daags na de operatie tweemaal bezocht. Klager verwijt de arts geen aantekeningen in het medisch dossier van klager te hebben gemaakt. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt de arts de maatregel van waarschuwing op. Het beroep van de arts wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.318 van:
A., chirurg, werkzaam te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht,
tegen
C., wonende te B., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna klager - heeft op 8 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 juni 2012, onder nummer 193/2011 heeft dat College de klacht gegrond verklaard en aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2012.317 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 mei 2013, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Mook voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. Kastelein voornoemd. De standpunten van partijen zijn door de beide gemachtigden toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager, gepensioneerd huisarts en geboren op 25 maart 1947, is op donderdag
6 januari 2011 na verwijzing door een waarnemend huisarts om 21.00 uur gezien op de Spoedeisende Hulp (SEH) van het ziekenhuis D. te B. in verband met buikklachten en koorts. De op de SEH dienstdoende arts-assistent heeft lichamelijk onderzoek gedaan en de anamnese afgenomen. In het dossier noteerde hij dat klager niet acuut ziek was, wel misselijk zonder braken, dat er sprake was van koorts op en af, die middag met koude rillingen, (druk)pijn begonnen in de bovenbuik en afgezakt naar de rechter onderbuik, actieve defense, geen loslaatpijn en dat de infectieparameters verhoogd waren. Als differentiaaldiagnose noteerde hij appendicitis en diverticulitis. Laboratoriumonderzoek wees onder meer uit dat de CRP-waarde 185 mg/L bedroeg. De arts in opleiding tot chirurg E., destijds ongeveer één jaar in opleiding, heeft klager eveneens beoordeeld en besloot, na telefonisch overleg aan het eind van de avond met F. die dienstdoend chirurg was, klager op te nemen ter observatie. Klager gaf in eerste instantie aan dat hij wel naar huis kon. Uiteindelijk werd afgesproken dat klager zou worden opgenomen en dat de volgende dag laboratoriumonderzoek moest worden herhaald en zo nodig een echo van de buik moest worden gemaakt. Klager kreeg een vochtinfuus en paracetamol en diclofenac als pijnmedicatie voorgeschreven. E. maakte geen aantekeningen in het dossier, de dienstdoende arts-assistent van de SEH heeft een en ander wel genoteerd in het medisch dossier van de SEH.
In de nacht van vrijdag 7 januari 2011 kreeg klager veel pijnklachten. Rond 04.00 uur is in overleg met E. paracetamol voorgeschreven, met goed resultaat. De volgende ochtend is klager gezien door de arts-assistent die fungeerde als zaalarts van de verpleegafdeling waar klager was opgenomen. Er werd om 11.40 uur een CT-scan gemaakt waarop het beeld van een acute appendicitis te zien was. Klager is rond 14.00 uur geopereerd door een arts in opleiding tot chirurg, onder supervisie van een chirurg. Bij de laparoscopisch uitgevoerde operatie werd een geperforeerde appendix zichtbaar, die werd verwijderd.
Op zaterdag 8 januari 2011 kreeg klager ’s nachts buikklachten en koorts. Hierop heeft de verpleging telefonisch contact opgenomen met de dienstdoende arts in opleiding tot chirurg, G., destijds ongeveer anderhalf jaar in opleiding. In het verpleegkundig dossier noteerde de verpleging: ‘Ivm temp, hoge pols en bolle buik overlegt. Nu geen actie. Er komt iemand bij dhr langs” en vervolgens: “Om plm 9.00 uur nogmaals dd arts gebeld, komen langs.” Van 9.30 uur tot circa 11.00 uur was er overdracht. Daarna is verweerster bij klager langsgegaan en constateerde zij een ileus. Zij sprak af een maaghevel bij klager in te brengen en te starten met parenterale voeding. Na een operatieprogramma en een ronde langs diverse patiënten is zij nogmaals bij klager gaan kijken, het ging toen beter met hem. In het medisch dossier noteerde verweerster niets over haar bevindingen.
Op 14 januari 2011 is klager ontslagen uit het ziekenhuis. Bij ontslag is een ontslagbrief geschreven aan de huisarts waarin is vermeld dat de operatie zonder complicaties is verlopen maar niet is vermeld dat klager een week Metronidazol intraveneus had gekregen.
Gedurende de gehele opname is chirurg H. als hoofdbehandelaar in het dossier aangemerkt. Achteraf is niet duidelijk geworden waarom dit is gebeurd, H. heeft niets met de behandeling van klager van doen gehad. Een tegen hem ingediende klacht is bij raadkamerbeslissing (192/2011) kennelijk ongegrond bevonden.
Op 21 februari 2011 heeft er een gesprek plaatsgevonden met klager, E., de chirurgen F. en I. en de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Van dit gesprek en een eerder gesprek met de klachtenfunctionaris is door deze een uitgebreid verslag gemaakt.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij geen aantekeningen heeft gemaakt in het medisch dossier.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij op 8 januari 2012 heeft nagelaten aantekeningen te maken in het medisch dossier vanwege drukte op de afdelingen. Dit is niet juist geweest. Wel is zij later op die dag bij klager langsgegaan en heeft de dienstdoende artsen van de volgende dag over de situatie van klager ingelicht.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college stelt allereerst vast dat door verweerster in de stukken en ter zitting is erkend dat de klacht van klager gegrond is. Vast staat dat in het medisch dossier de gegevens over hetgeen op 8 januari 2011 heeft plaatsgevonden, ontbreken. Wel zijn aantekeningen gemaakt in het verpleegkundig dossier, zodat enigszins duidelijk is wat verweerster die dag heeft afgesproken. Verweerster heeft ter zitting duidelijk gemaakt dat zij na de overdracht, rond 11.00 uur, bij klager is gaan kijken. Toen verweerster constateerde dat klager een ileus had gaf zij de verpleging opdracht een maagsonde bij hem in te brengen. Hierna werd zij weggeroepen wegens een acute situatie op de Medium Care. Later die dag is verweerster nogmaals bij klager langs gegaan om te kijken hoe het met hem ging. Zij heeft toen opdracht gegeven een tweede infuus bij klager in te brengen en te starten met parenterale voeding. Naar het oordeel van het college is het nog wel verklaarbaar dat verweerster aanvankelijk, toen zij werd weggeroepen wegens een spoedgeval, geen aantekeningen heeft gemaakt in het medisch dossier. Toen verweerster echter de tweede keer bij klager is gaan kijken had zij in elk geval de mogelijkheid deze omissie te herstellen. Verweerster heeft dit nagelaten, hetgeen haar tuchtrechtelijk is te verwijten. Dit klemt temeer nu zij als chirurg en medeopleider van arts-assistenten een voorbeeldfunctie heeft te vervullen.
De functie van adequate statusvoering is onder meer dat ook anderen dan verweerster weten wat er met de patiënt aan de hand is en daar vervolgens ook naar kunnen handelen. Ten aanzien van de statusvoering heeft verweerster dan ook gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënt had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is in dit geval passend en toereikend.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Het hoger beroep van de arts richt zich tegen de gegrond verklaring van de klacht door het Regionaal Tuchtcollege. De arts concludeert tot vernietiging van de beslissing en tot alsnog ongegrond verklaring van de klacht, althans tot het achterwege laten van het opleggen van een maatregel.
4.2 Klager heeft in hoger beroep verweer gevoerd. Hij concludeert tot verwerping van het beroep van de arts en tot bevestiging van de bestreden beslissing.
Het verweerschrift in hoger beroep is niet binnen de door het Centraal Tuchtcollege gestelde termijn ontvangen, maar dit gegeven brengt anders dan namens de arts bij brief gesteld, niet met zich dat het verweer niet door het Centraal Tuchtcollege wordt geaccepteerd.
4.3 Op 8 januari 2011, de dag na de operatie van klager, is klager tweemaal door de arts bezocht. De eerste maal was op verzoek van de verpleging en naar aanleiding van (buik)klachten van klager. De arts heeft toen opdracht gegeven tot het inbrengen van een maaghevel bij klager en tot het starten van parenterale voeding, waarna zij is verder gegaan met het behandelen van andere patiënten. Later die dag is zij voor de tweede keer bij klager langsgegaan om te kijken hoe het ging. Bij die gelegenheid heeft zij enige tijd met klager gesproken, waarna zij vanwege een spoedgeval is weggeroepen. De arts heeft geen aantekeningen in het dossier van klager gemaakt en de arts erkent, (ook) in hoger beroep, dat dat niet juist is geweest.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege volgt het college in eerste aanleg in zijn oordeel dat het de arts tuchtrechtelijk valt te verwijten dat zij geen aantekeningen in het medisch dossier van klager heeft gemaakt. Dit geldt te meer nu de arts in haar rol van (mede-) opleider een voorbeeldfunctie te vervullen heeft. Hetgeen de arts aan ontlastende omstandigheden heeft aangevoerd geeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. M. Wigleven, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
3 september 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.