ECLI:NL:TGZCTG:2013:87 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.426

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:87
Datum uitspraak: 13-08-2013
Datum publicatie: 13-08-2013
Zaaknummer(s): c2012.426
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen dermatoloog. De arts heeft klaagster en aantal malen op consult gezien, onder meer in aanwezigheid van een arts van de afdeling psychiatrie. Klaagster verwijt de arts dat hij een gefingeerd onderzoek naar scabiës heeft verricht, haar een consult psychiatrie heeft opgedrongen, haar de nodige zorg heeft onthouden en haar medische gegevens heeft vervalst en informatie over haar aan derden heeft verstrekt. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af en het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.426 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., dermatoloog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. P.N. van Regteren Altena, advocaat te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 11 mei 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 juli 2012, onder nummer 11/192 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd behandeld - maar niet gevoegd - met de zaken C2012.421, C2012.422, C2012.423, C2012.424, C2012.425 en C2012.427 ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 juni 2013, waar zijn verschenen klaagster en, namens de arts, mr. van Regteren Altena voornoemd, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. M.C.J. Höfelt.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

Verweerder is als dermatoloog verbonden aan de afdeling huidziekten van een Academisch Ziekenhuis, hierna “ het ziekenhuis “ te noemen. Klaagster was bekend bij de afdeling Huidziekten van het ziekenhuis. Zij heeft de polikliniek in de jaren 2006 en 2007 enkele malen bezocht.

2.2

Verweerder heeft klaagster gezien op het spreekuur van 22 december 2006. Klaagster heeft verweerder verzocht haar op aanwezigheid van scabiës te onderzoeken. Verweerder heeft als diagnose gesteld: xerosis(droogheid) van de onderbenen en enkele (minimale) huidafwijkingen. De diagnose scabiës is niet gesteld. Verweerder heeft een vervolgafspraak voor 5 januari 2007 gepland.

2.3

Op 5 januari 2007 heeft verweerder een onderzoek bij klaagster gedaan naar een vesikel in haar rechterhandpalm en heeft een uitstrijk afgenomen van een gele crusta van het rechteronderbeen. Bij dit consult was ook een arts in opleiding tot psychiater aanwezig.

2.4

Op 12 januari 2007 heeft verweerder klaagster gezien in aanwezigheid van een arts van de afdeling psychiatrie. Tijdens dit consult is met klaagster gesproken over medicatie (psychofarmaca) ter verlichting van haar klachten. In de status staat vermeld

“ parasieten waan”.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. een gefingeerd onderzoek naar scabiës heeft verricht;

2. klaagster een consult psychiatrie heeft opgedrongen;

3. klaagster de nodige medische zorg heeft onthouden en haar heeft willen

drogeren met psychofarmaca;

4. de medische gegevens van klaagster heeft vervalst en informatie heeft

gegeven aan derden zonder toestemming van klaagster.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1

Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat hij klaagster verschillende keren lichamelijk heeft onderzocht op scabiës. Het is gerechtvaardigd dat verweerder, toen hij geen aanwijzingen vond voor de aanwezigheid van een scabiësinfectie, geen verder onderzoek heeft verricht. Daarbij komt nog dat verweerder, eveneens verbonden aan de SOA polikliniek van de GGD, als een deskundige op het gebied van scabiës kan worden gezien.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2

Ook heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij klaagster geen psychiatrisch consult heeft opgedrongen. Gezien de verdenking op psychiatrische problematiek en het lijden van klaagster was een consult psychiatrie geïndiceerd en gerechtvaardigd. Het was wellicht zorgvuldiger geweest, wanneer verweerder klaagster hiertoe om toestemming had gevraagd. Dat maakt echter nog niet dat hij in deze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat hij de gang van zaken heeft uitgelegd waartegen klaagster zich niet verzet. Het consult is terecht in rekening gebracht.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond

5.3

Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder klaagster psychofarmaca heeft opgedrongen dan wel haar medische zorg heeft onthouden. Van de ernstige beschuldiging door klaagster – poging tot doodslag door verweerder - is in het geheel niet gebleken.

Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

5.4

Ook van het verstrekken van informatie aan derden is in het geheel niet gebleken evenmin als het vervalsen van het dossier. Het is gebruikelijk dat bericht wordt gestuurd naar de verwijzend arts, waarvoor niet apart toestemming vereist is. Nu klaagster in deze kennelijk geen huisarts had opgegeven, had verweerder hierover met klaagster kunnen overleggen, maar dit betekent niet dat hij door dit achterwege te laten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Zij

concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege en - impliciet - tot gegrond verklaring van haar klacht.

4.2 De arts heeft verweer gevoerd en - eveneens impliciet - geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en

mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en prof. dr. R. Willemze, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.